Juli 2014
Aanbouwdelen
STOP. De arm is
zijwaarts horizontaal
uitgestrekt, met de
handpalm omlaag,
en wordt naar voren
en achteren gezwaaid.
ZWENKEN. De arm is
horizontaal uitgestrekt,
de wijsvinger wijst in
de richting waarin de
arm moet zwenken.
GIEK LATEN ZAKKEN.
De arm is zijwaarts
horizontaal uitgestrekt,
de duim wijst omlaag
terwijl de overige
vingers gesloten zijn.
72
NOODSTOP. Beide armen zijn zijwaarts
horizontaal uitgestrekt, met de handpalmen
omlaag, en worden naar voren en achteren
gezwaaid.
TELESCOPISCHE
DE GIEK HEFFEN
EN DE LAST LATEN
GIEK INTREKKEN.
ZAKKEN. De arm is
De handen bevinden
zijwaarts uitgestrekt en
zich voor het lichaam
de duim wijst omhoog,
op taillehoogte,
de vingers worden
de duimen wijzen naar
geopend en gesloten
elkaar terwijl de overige
zolang verplaatsing van
vingers gesloten zijn.
de last is gewenst.
TELESCOPISCHE
VERPLAATSEN/TOREN
VERPLAATSEN.
GIEK UITGESCHOVEN.
Alle vingers wijzen
De handen bevinden
omhoog, de arm wordt
zich voor het lichaam
horizontaal naar voren
op taillehoogte,
uitgestrekt en ingetrokken
de duimen wijzen naar
om een duwbeweging
buiten terwijl de overige
in de beweegrichting
vingers gesloten zijn.
te maken.
HIJSEN. De bovenarm is
zijwaarts uitgestrekt,
de onderarm en wijsvinger
wijzen recht omhoog,
hand en vinger maken
kleine cirkelbewegingen.
EINDE VAN DE
WERKZAAMHEDEN.
Beide handen zijn
op taillehoogte
samengevoegd.
DE GIEK LATEN ZAKKEN
EN DE LAST HIJSEN.
De arm is zijwaarts
horizontaal uitgestrekt
en de duim wijst omlaag,
de vingers worden
geopend en gesloten
zolang verplaatsing van
de last is gewenst.
GTH-2506
Eerste uitgave - Eerste druk
GIEK OMHOOG.
De arm is zijwaarts
horizontaal uitgestrekt,
de duim wijst omhoog
terwijl de overige vingers
gesloten zijn.
VIEREN. De arm en
wijsvinger wijzen
omlaag, de hand en
vinger maken kleine
cirkelbewegingen.
LANGZAAM BEWEGEN.
De andere hand wordt
voor de hand geplaatst
die het actiesignaal geeft.
Ond. nr.
57.0009.0636