3.2.3 Rijden met de scooter
WAARSCHUWING
• Gebruik nooit beide kanten van de snelheidshendel tegelijkertijd. Dit kan ervoor zorgen dat u
de scooter niet onder controle kan houden.
Beweeg de snelheidshendel in de gewenste richting:
TREKACTIE MET DE RECHTERHAND
TREKACTIE MET DE LINKERHAND
Door de hendel meer in te drukken, zal de snelheid verhogen binnen de gekozen
snelheidsinstelling. Gebruik enkel een hogere snelheidsinstelling wanneer u zeker bent dat u de
scooter nog makkelijk kan besturen en onder controle kan houden.
Wanneer u de scooter inschakelt, dient u eerst 3 seconden te wachten vooraleer de
snelheidshendel in te drukken. Indien u dit niet doet, zal de claxon luiden en zal de scooter niet
bewegen. In dit geval schakelt u de scooter UIT en opnieuw AAN.
3.2.4 Remmen
Om te remmen laat u de snelheidshendel los. De hendel zal terugkeren naar de neutrale stand
en de scooter remt zacht af tot stilstand. Oefen het rijden en remmen zodat u uw scooter gewoon
wordt; u dient te kunnen inschatten hoe uw scooter reageert bij het rijden en remmen.
3.2.5 Rijden in bochten en rond hoeken
WAARSCHUWING
• Minder uw snelheid vooraleer een bocht te nemen.
• Houd steeds voldoende zijdelingse afstand van hoeken en hindernissen.
• Neem geen S-bochten en maak geen onregelmatige bochten met uw voertuig.
Om hoeken en bochten te nemen, draait u het stuur met beide handen in de gewenste richting.
Let er bij bochten en hoeken altijd op dat er voldoende plaats is om de bocht of hoek te nemen.
Smalle doorgangen moeten bij voorkeur benaderd worden met een grote bocht zodat u het
smalste deel van de doorgang vrijwel recht kan nemen. Denk eraan dat uw scooter achteraan
meestal breder is dan vooraan.
3.2.6 Achterwaarts rijden
De snelheid bij het achterwaarts rijden wordt automatisch verlaagd in vergelijking met voorwaarts
rijden. We raden ook aan om de laagste snelheidsinstelling te gebruiken wanneer u achterwaarts
rijdt.
Denk eraan dat de stuurrichting bij het achterwaarts rijden tegenovergesteld is dan bij voorwaarts
rijden en dat uw scooter in de tegenovergestelde richting zal draaien.
De claxon zal piepen terwijl de scooter achteruit rijdt.
3.2.7 Rijden op hellingen
WAARSCHUWING
• Zet uw scooter nooit in vrijloopstand op een helling. De scooter kan beginnen te bewegen, wat
verwondingen bij uzelf of omstaanders kan veroorzaken.
• Neem geen bochten bij het afrijden van de helling. Door het gewicht van uw scooter kan deze
kantelen.
• Let erop dat de vier wielen altijd de grond raken tijdens het omhoog of omlaag rijden.
Gevaar voor letsel
Gevaar voor letsel door kantelen
Gevaar voor letsel en/of schade
Carpo 3, Carpo 4, Carpo 3D, Carpo 4D
=
VOORWAARTS RIJDEN
=
ACHTERWAARTS RIJDEN
11
2021-05
Uw scooter gebruiken
NL