Meten van de isolatieweerstand
Meten van de vervangende lekstroom
Om de isolatieweerstand en de vervangende lekstroom van vast aange-
sloten apparaten te kunnen meten, moeten de netzekeringen verwijderd
worden. Tevens dient de aansluiting van de nulleider van het apparaat
onderbroken te worden.
Om de isolatieweerstand en de vervangende lekstroom te kunnen
meten, moet de sonde aan de fase L van het apparaat worden aan-
gesloten.
GOSSEN-METRAWATT GMBH
6.1.1 Weerstand van de beschermingsleiding R
Bij de aansluiting van het apparaat volgens het voorbeeld in hoofdstuk 5.1
wordt de weerstand tussen de test-wcd (18) of de bus SL (1) en de plaats
waar de sonde het apparaat raakt gemeten.
De polariteit van de teststroom kan door het bedienen van de
drukknop
resp.
gewisseld worden.
Gedurende de meting moet het aansluitsnoer op diverse plekken over de
gehele lengte bewogen worden. Bij ingebouwde apparaten geldt dit voor
zover (na de reparatie, wijziging of test) het snoer te bereiken is. Indien bij
deze handmatige proef (test op geleiding) een weerstandverandering
optreedt, moet men ervan uitgaan dat de beschermingsleiding bescha-
digd is of dat de aansluiting niet meer betrouwbaar is.
Bij apparaten met een leidinglengte tot 5 m mag de gemeten waarde niet
groter zijn dan 0,3 Ω .
Bij netaansluitsnoeren die langer zijn dan 5 m moet een waarde van 0,1 Ω
bij de gemeten waarde worden opgeteld.
sl
27