Motorbediening
Opwarmen van de motor
Starten van een warme motor
1. Ontstekingsschakelaar
2. Handgastrekker
1. Chokehendel
2. Koude start
De motor stoppen
1. Ontstekingsschakelaar
2. Handgastrekker
3. Handgastrekkerblokker-
ing
4. Start
3. Werkstand
3. Stop
1.
Laat de motor zodra deze is gestart gedurende 2 tot 3 mi-
nuten warmdraaien in de stationaire stand (d.w.z. laag toer-
ental).
2.
Het warmdraaien van de motor helpt bij een betere smering
van de inwendige onderdelen. Laat de motor volledig opwar-
men, vooral als het koud is.
1.
Zet de ontstekingsschakelaar in de stand Start.
2.
Controleer of de handgastrekker in de stationairstand staat.
3.
Controleer of de chokehendel in de werkstand "Run" staat.
4.
Trek, als de brandstoftank niet leeg is, aan de starterhand-
greep om de motor te starten.
5.
Is er geen brandstof te zien in de opvoerpomp, druk dan
beurtelings op de opvoerpomp en laat hem weer los totdat
er brandstof in de pomp wordt aangezogen.
6.
Controleer of het gebied rondom u veilig is en trek aan de
startergreep om de motor te starten.
1.
Laat de handgastrekker los en zet de motor in de stationair-
stand (d.w.z. laag toerental).
2.
Zet de ontstekingsschakelaar in de stand Stop.
3.
Stop de motor in een noodsituatie onmiddellijk met behulp
van de ontstekingsschakelaar.
4.
Als de motor niet stopt, zet de chokehendel dan in de stand
"Koude start". De motor zal dan afslaan en tot stilstand
komen (een choke-stop).
∗ Wanneer de motor niet stopt nadat de ontstekingsschakelaar
is bediend, moet de ontstekingsschakelaar door uw dealer ge-
controleerd en gerepareerd worden voordat u het product
weer mag gebruiken.
WAARSCHUWING
Het maaiaccessoire kan blijven bewegen nadat de mo-
tor is gestopt.
22