Februari 2019
5.3 Voeding en bedrading aansluiten bij F
transmitter
Aansluiten van de kabel
De segmentkabel kan via een van de twee leidingaansluitingen op de behuizing
bij de transmitter binnenkomen. De kabel mag niet verticaal de behuizing in
komen. Druppellussen worden aanbevolen voor installaties waar zich vocht kan
verzamelen dat in het compartiment voor aansluitingen terecht kan komen.
Voeding
Voor een goede werking en een volledige functionaliteit heeft de transmitter op
de aansluitpunten een spanning tussen 9 en 32 V d.c. (9 en 15 V d.c. voor FISCO)
nodig.
Spanningsstabilisator
Voor een Fieldbus-segment is een netspanningsbewaker nodig om het
voedingsfilter te isoleren en het segment los te koppelen van andere segmenten
die op dezelfde voeding zijn aangesloten.
Afsluiting signaal
Elk Fieldbus-segment heeft aan elk uiteinde een afsluitweerstand nodig. Als de
segmenten niet van een behoorlijke afsluiting zijn voorzien, kunnen er
communicatiefouten met de instrumenten op het segment optreden.
Overspanningsbeveiliging
De overspanningsbeveiligers werken alleen goed als de transmitter geaard is. Zie
"Aarding" op pagina 19
Aarding
De sensormodule en de binnenzijde van het compartiment voor aansluitingen
zijn voorzien van aardklemmen. Deze aarding wordt gebruikt als er
klemmenblokken voor overspanningsbeveiliging zijn geïnstalleerd, of om aan de
plaatselijke voorschriften te voldoen.
1. Verwijder het behuizingsdeksel met de aanduiding field terminals
(veldaansluitingen).
2. Sluit het dradenpaar aan en aard het zoals aangegeven in
a. De aansluitklemmen zijn niet polariteitsgevoelig.
b. De kabelafscherming moet:
kort worden afgeknipt en zo worden geïsoleerd dat hij de
transmitterbehuizing niet kan raken;
voortdurend met het afsluitpunt in verbinding staan;
met een goed aardpunt aan de voedingszijde wordt verbonden.
voor verdere informatie.
Fieldbus
OUNDATION
Afbeelding
Snelstartgids
13.
19