Lenzen
Lenzen met diafragmaringen
Lenzen met diafragmaringen
Bij instellingen die anders zijn
dan A kunt u diafragma aanpas-
sen door aan de diafragmaring
van de lens te draaien (belich-
tingsstanden A en M).
Diafragmastandenschakelaar
Diafragmastandenschakelaar
Als de lens over een diafragmastandenschakelaar
beschikt, kan het diafragma handmatig worden aange-
past door de schakelaar naar Z te schuiven en aan de
diafragmaring te draaien.
Diafragmaring
Q Wanneer de diafragmaring op A is ingesteld, gebruikt
u de achterste instelschijf om diafragma aan te passen.
12
Diafragmaring
A 16 11 8 5.6 4
Diafragmastandenschakelaar
Lenzen zonder diafragmaringen
Lenzen zonder diafragmaringen
De methode die wordt gebruikt voor het aanpas-
sen van het diafragma kan worden geselecteerd
met behulp van de e DIAFRAGMA-INSTEL.-optie
A 16 11 8 5.6 4 2.8
(P 98) in het opnamemenu. Wanneer er een
andere optie dan AUTO is geselecteerd, kan het
diafragma worden aangepast met behulp van de
achterste instelschijf.
R Diafragmaregeling is standaard op de achterste
instelschijf, maar kan opnieuw worden toegewezen
naar de voorste instelschijf met behulp van h KNOP/
SCHIJFINSTELLING > COMMANDOSCHIJF INSTEL-
LING optie in het set-up menu.