20
4
Speciale toetsfuncties
4.1
De deurbelfunctie
Het gebruik
Uw systeem kan dusdanig worden ingesteld dat u middels een piepend bedien-
van de
deel kan worden gewaarschuwd wanneer iemand uw pand betreedt of verlaat. Dit
INTERN toets
kunt u doen terwijl het systeem is uitgeschakeld via de zgn. ingebouwde deurbel-
functie. Als u deze functie heeft geactiveerd zult u drie pieptonen horen via het
bediendeel op het moment dat een deur of raam van de (buitenschil) wordt geo-
pend, en tevens zult u via het bediendeel kunnen zien dat het systeem niet gereed
is. Na een druk op de GEREED [*] toets worden de openstaande zones weergege-
ven.
LET OP: De deurbelfunctie kan alleen worden geactiveerd als het systeem NIET
is ingeschakeld.
De deurbelfunctie kan worden toegepast op zones die worden beveiligd met
magneetcontacten, maar ook op zones die worden beveiligd middels an-
dere detectiemiddelen zoals bijvoorbeeld passief infrarood melders,
glasbreukmelders, rookmelders, etc. In de praktijk echter zal deze functie
het meest worden toegepast in combinatie met magneetcontacten.
1.
Om de deurbelfunctie aan te zetten; voer uw gebruikercode in en druk op de
INTERN [9] toets.
Belmode aan
2.
Om de deurbelfunctie uit te zetten; voer uw gebruikercode in en druk nog-
maals op de INTERN [9] toets.
Belmode uit
Het "Belmode aan" bericht verschijnt ongeveer
twee seconden in het display en verdwijnt hierna
vanzelf weer. Om dit bericht nogmaals weer te
geven (om te kijken of de deurbelfunctie aan of
uit staat), kunt u eenvoudigweg de INTERN [9]
toets gedurende 5 seconden ingedrukt hou-
den.
Het "Belmode uit" bericht verschijnt ongeveer
twee seconden in het display en verdwijnt hierna
vanzelf weer. Om dit bericht nogmaals weer te
geven (om te kijken of de deurbelfunctie aan of
uit staat), kunt u eenvoudigweg de INTERN [9]
toets gedurende 5 seconden ingedrukt hou-
den.
4
Speciale toetsfuncties
4.2
Paniektoetsen
Het gebruik
Uw systeem kan geprogrammeerd zijn voor de toepassing van speciale toets-
van de
combinaties waarmee handmatig paniekfuncties kunnen worden geactiveerd. De
paniektoetsen
functies die kunnen worden geprogrammeerd zijn: Stil Alarm, Luid Alarm, Me-
disch Alarm en Brandalarm. Vraag uw installateur of in uw systeem gebruik is
gemaakt van de paniektoetsfunctie.
Paniekfuncties van het systeem
(Uw installateur kan hier aangeven welke functies
werkzaam zijn in uw systeem.)
Toets(en)
Zone
&
95
&
96
&
99
Om een paniekfunctie met toetscombinatie toe te passen, kunt u beide
toetsen van de combinatie tegelijkertijd indrukken. Als uw bediendeel is
voorzien van functietoetsen met een functieaanduiding, dient u de betref-
fende functietoets minimaal 2 seconden ingedrukt te houden om de paniek-
functie te activeren.
Stil Alarm
Dit alarmtype verstuurt een stil alarmmelding naar de meldkamer, maar aan het
systeem zelf is geen hoorbaar of zichtbaar alarm waarneembaar.
Luid Alarm
Wanneer het systeem is geconfigureerd voor verzending van berichten naar de
meldkamer (via de telefoonlijn) wordt bij dit type alarm een alarmmelding ver-
stuurd naar de meldkamer en zal een luid continu alarmgeluid klinken op zowel
het bediendeel, als ook op de externe sirenes en flitsers, die zijn aangesloten op
uw systeem (In het bediendeel ziet u tevens het bericht "ALARM" staan gevolgd
door de zone(s) waarin het alarm werd veroorzaakt).
Dit alarmtype verstuurt een noodoproep-alarmmelding naar de meldkamer (in-
Medisch
dien hierop is aangesloten) en laat een alarmgeluid horen via het bedienpaneel,
Alarm
maar niet op de externe sirenes of flitsers (In het bediendeel ziet u tevens het
bericht "ALARM" staan gevolgd door de zone(s) waarin het alarm werd veroor-
zaakt).
Brandalarm
Het brandalarmtype verstuurd een brandalarmmelding naar de meldkamer en
laat tevens een ander, pulserend sirenegeluid horen via de externe sirene (In het
bediendeel ziet u tevens het bericht "BRAND" staan gevolgd door de zone(s) waarin
het alarm werd veroorzaakt).
21
Functie