26
0. Instructies voor de veiligheid en ter vermeiding van gevaar
U dient de onderstaande instructies op te volgen om een veilig gebruik van uw via-
mobil te garanderen.
0. Veiligheidsvoorschriften
Let, voor het begin van de rit, op het volgende:
•
De viamobil mag alleen worden gemonteerd op handbewogen rolstoelen die door
Ulrich Alber GmbH werden goedgekeurd.
•
Het monteren en wijzigen van de bevestigingsplaat voor de viamobil mag alleen
worden uitgevoerd door Ulrich Alber GmbH of door een erkende vakhandelaar.
•
Lees, voordat u de viamobil gebruikt, de gebruiksaanwijzing die bij de rolstoel
behoort goed door.
•
Het gewicht van de viamobil (ong. 25 kg) moet van de opgegeven maximaal toe-
laatbare belasting van de rolstoel worden afgetrokken.
•
De viamobil mag uitsluitend worden bediend door de persoon die de rolstoel
duwt. De viamobil werd, vanwege het risico voor omslaan dat vooral op hellingen
bestaat, niet ontwikkeld om door de rolstoelgebruiker zelf te worden bediend. Een
begeleider moet in staat zijn om de rolstoel met rolstoelgebruiker op te vangen als
de rolstoel naar achteren of naar de zijkant overhelt.
•
We raden dringend aan om de antikiepsteunen aan de rolstoel of de viamobil te
bevestigen. Als u met de rolstoel op hellingen met een stijgingspercentage van
meer dan 8% rijdt, is het aan weerskanten aanbrengen van de antikiepsteunen
dwingend voorgeschreven.
•
De parkeerremmen van de rolstoel waaraan de viamobil werd bevestigd, moeten
zodanig zijn aangebracht dat de begeleider er gemakkelijk aan kan komen.
•
Controleer voor elk gebruik de toestand van de aandrijfwielen. Als de banden de
slijtagegrens hebben bereikt (zie hoofdstuk 11.3), mag de viamobil niet meer in
bedrijf worden genomen.
•
Controleer of de luchtdruk van de rolstoelbanden voldoet aan de voorschriften van
de rolstoelfabrikant.
•
Laat de viamobil elke twee jaar controleren en onderhouden door Alber of door uw
vakhandelaar (zie hoofdstuk 11.3).
Let bij een rit met de viamobil op het volgende:
•
Voordat u met de viamobil over sterk dalende of stijgende trajecten gaat rijden,
dient u de viamobil goed op een vlakke ondergrond te kunnen bedienen.
•
Zet de viamobil altijd eerst in de laagste snelheid als u het toestel start en ver-
hoog de snelheid dan langzaam tot het gewenste tempo.
•
Begeef u niet op trajecten met een stijgingspercentage van meer dan 10%. Over-
schrijd in geen geval het door de rolstoelfabrikant opgegeven maximaal toelaat-
bare stijgingspercentage.
•
Let er vooral bij sterk dalende trajecten op dat u de snelheid op een tempo instelt
dat niet sneller is dan de loopsnelheid van de bediener.
•
Op stijgingen en afdalingen mag de rolstoel nooit in de rolmodus worden gezet.
•
Zet de hulpaandrijving altijd uit als u trappen en afgronden nadert.
•
Als de viamobil uit is, wordt elke aanraking van het stuur omgezet in een rijcom-
mando. Voorkom daarom dat u het stuur ongewild aanraakt. Schakel de viamobil
uit als u moet stoppen of wachten in de buurt van plaatsen die een gevaar kunnen
vormen (bijv. voor verkeerslichten, op stijgende of dalende trajecten of op oprit-
ten, rijplanken) en neem uw handen van het stuur.
•
Bevestig geen voorwerpen (tassen etc.) aan het stuur van uw viamobil! Deze kun-
nen ongewenste rijcommando's veroorzaken.
•
Houd, als u op de stoep rijdt, voldoende afstand tot de stoeprand (indien mogelijk
ten minste een rolstoelbreedte).
•
U dient achteruit over stoepranden te rijden en de viamobil daarbij uit te zetten.
Til de rolstoel daarbij aan zijn grepen (niet aan de grepen van de viamobil) op.
Houd de door de fabrikant opgegeven maximale hindernishoogte in acht als u over
stoepranden rijdt.
•
Vermijd het rijden op een losse ondergrond (bijv. op grind, zand, modder, sneeuw,