•
Machine met trekoog (afb. 5.1.1-2/1) met de muilkoppeling (afb.
5.1.1-2/2) van de tractor verbinden.
•
Pen borgen (afhankelijk van de tractor) (afb. 5.1.1-2/3).
Bij het koppelen van voertuigen de daarvoor bedoelde
inrichtingen correct gebruiken!
Terwijl de tractor de machine nadert voor het aan- en afkoppelen,
mogen geen personen aanwezig zijn tussen de tractor en de
machine!
Aanwezige helpers mogen alleen aanwijzingen geven naast de
tractor en de machine.
Breng de aansluitingen van de machine pas tot stand als de
tractor en machine aangekoppeld zijn, de motor van de tractor is
uitgeschakeld, de handrem is aangetrokken en de contactsleutel
verwijderd is!
Het verloop van de verzorgingsleidingen controleren.
De voedingsleidingen:
•
moeten bij het nemen van bochten alle bewegingen zonder
spanning, knikken of wrijving kunnen volgen
•
mogen niet langs onderdelen schuren.
Overname van de machine
35