5.2.5 Metingen met de interne vochtsensor (Pinloos)
1. Volg de stappen in Sectie 5.2.1 tot 5.2.4 en selecteer de Pinloze modus.
2. Plaats de interne vochtsensor (aan de achterkant) op het oppervlak van het te testen
materiaal. Oefen een lichte druk uit om ervoor te zorgen dat de interne sensor zich
volledig vlak tegen het oppervlak van het te testen materiaal bevindt.
3. De relatieve vochtmeting wordt in de linker bovenhoek (IR + IGM vochtmodus) of als een
staafdiagram met bijbehorende cijfers (Alleen vochtmodus) in het hoofdscherm
weergegeven. Zie de voorbeeldschermen die in Fig. 5-1 worden afgebeeld.
4. Houd handen, oppervlakken en voorwerpen uit de buurt van de interne vochtsensor aan
de achterkant van het apparaat wanneer u metingen uitvoert.
5. Voor het beste resultaat, haal de meter tussen de meetpunten van het te testen
oppervlak af; schuif de meter niet over het oppervlak.
5.2.6 Metingen met de externe vochtsonde
1. Volg de stappen in Sectie 5.2.1 tot 5.2.4 en selecteer de pinmodus uit de opties in de
Vochtmodus.
2. Sluit de externe pinsonde aan op de EXT aansluiting aan de onderkant van de meter
(onder de beschermflap). Ga naar de FLIR website voor informatie over de beschikbare
types van externe pin-vochtsondes.
3. Selecteer de gepaste materiaalgroep zoals beschreven in Sectie 5.2.4 (zie Sectie 9 voor de
bijlage met materiaalgroepen). Opmerking: Gebruik groep 9 voor bouwmaterialen.
4. Druk de pinnen in het te testen materiaal.
5. De vochtmeting wordt in de linker bovenhoek (IR + IGM vochtmodus) in het hoofdscherm
(%) of als een staafdiagram met bijbehorende cijfers (Alleen vochtmodus) weergegeven.
Zie de voorbeeldschermen die in Fig. 5-1 worden afgebeeld.
Mededelingen over vochtmetingen met de externe pin-vochtsonde
De MR160 geeft de metingen met de externe pin-vochtsonde binnen het 7 % tot 30 % bereik,
afhankelijk van het te testen materiaal, nauwkeurig weer. Vochtgehaltemetingen onder 6 %
worden voor alle materialen als 0 % weergegeven en het maximum aangegeven bereik is
voor bepaalde soorten afhankelijk van het vezelverzadigingspunt. Boven het
vezelverzadigingspunt kan de meting alleen als een relatieve referentiewaarde worden
gebruikt.
Voor meer informatie over vezelverzadiging, raadpleeg ASTM D7438. Voor extra informatie
over de nauwkeurigheid van pin-vochtmetingen, zie ASTM D4444, sectie 6.
FLIR MR160 GEBRUIKERSHANDLEIDING
Document Identifier: MR160-nl-NL_AE
14