Onderdelen en belangrijkste functies van de binneneenheid
Onderdel
Bedieningsvoorwaarden
Gebruik het systeem bij de volgende temperaturen voor een veilige en doeltreffende werking. Als de
airconditioner wordt gebruikt onder andere omstandigheden kunnen er storingen optreden of kan de eenheid
minder efficiënt werken.
Omvormer Splittype
•
COOL-modus
Omgevingstemperatu
ur
Buitentemperatuur
(Voor modellen met
koelsystemen bij
lage temperatuur.)
(Voor speciale
tropische
Vaste snelheidstype
•
Binnentemperatu
ur
Buitentemperatu
ur
(modellen voor koelen met lage
Scherm
HEAT-modus
17 °C - 32 °C
0°C - 30°C
(62 °F - 90 °F)
(32°F - 86°F)
0°C - 50°C
(32°F - 122°F)
-15°C - 24°C
-15°C - 50°C
(5°F - 76°F)
(5°F - 122°F)
18°C - 54°C.
-7°C - 24°C.
COOL-modus
17 °C-32 °C (62 °F-90 °F)
18°-43°C (64°-109°F)
-7°-43°C (19°-109°F)
temperatuur)
18°-54°C (64°-129°F)
(Voor speciale tropische
temperaturen)
Luchtuitlaat
Jaloezie
Luchtinlaat
Afb. 2.1
DRY-modus
17 °C - 32 °C (62
°F - 90 °F)
0°C - 50°C
(32°F - 122°F)
0°C - 60°C.
(Voor speciale
tropische
HEAT-modus
0 °C-30 °C (32 °F-86 °F)
-7°-24°C (19°-75°F)
6
2
VOOR BUITENEENHEDEN
MET ELEKTRISCHE
HULPVERWARMING
Als de buitentemperatuur
minder dan 0 °C (32 °F)
bedraagt, raden we ten
zeerste aan om de
eenheid te allen tijde
ingestoken te laten voor
een soepele continue
werking.
DRY-modus
17 °C-32 °C (62 °F-90 °F)
18°-43°C (64°-109°F)
18°-54°C (64°-129°F)
(Voor speciale tropische
temperaturen)