Intrinsiekveilige stroomkringen
Voor het uitvoeren van intrinsiekveilige stroomkringen de volgende voorwaarden
aanhouden:
• In intrinsiekveilige stroomkringen mogen uitsluitend geïsoleerde leidingen met een
testspanning van minimaal 500 V AC en een minimale kwaliteit van H05 worden
gebruikt.
• De diameter van de afzonderlijke aders mag niet kleiner zijn dan 0,1 mm, dit geldt ook
voor de afzonderlijke draden van soepele aders.
• Met betrekking tot isolatie en scheiding bij klemmen en leidingen moet er rekening
mee worden gehouden dat de isolatietestspanning uit de som van de nominale
bedrijfsspanningen van intrinsiekveilige en niet-intrinsiekveilige stroomkringen
berekend wordt.
• Voor het geval "intrinsiek veilig tegen aarde" levert dit een isolatiespanningswaarde op
van minstens 500 V (in het andere geval dubbele waarde van de nominale
bedrijfsspanning van intrinsiek veilige stroomkringen).
• Voor het geval „intrinsiekveilige tegen niet-intrinsiekveilig" levert dit een
isolatiespanningswaarde op van minimaal 1500 V (in het andere geval de dubbele
waarde van nominale bedrijfsspanning plus 1000 V).
• De leidingen voor Ex "i" stroomkringen op een afstand van minimaal 8 mm tot
leidingen van andere intrinsiekveilige stroomkringen installeren. Uitzondering hierop is
een type bedrading, waarbij de aders van de intrinsiekveilige of de niet-intrinsiekveilige
stroomkring door een geaarde afscherming zijn omgeven.
Specificatie voor de afstand tussen aansluitdelen voor intrinsiekveilige en niet
intrinsiekveilige stroomkringen
• 50 mm afstand of straal, om een isolerende ( ) 1 mm dik) of geaarde metalen
( ) 0,45 mm dik) scheidingsplaat of
• een zodanige scheidingsplaat, die tot ( 1,5 mm van de behuizingswand komt.
8
Inbedrijfstelling
Explosiegevaar door foutieve installatie!
Niet-inachtneming leidt tot ernstig of dodelijk letsel.
• Apparaat vóór de inbedrijfstelling op correcte installatie controleren.
• Nationale bepalingen naleven.
Voor de inbedrijfstelling de volgende punten controleren:
• Montage en installatie controleren.
• Behuizing onderzoeken op beschadigingen.
• Indien nodig vreemde voorwerpen verwijderen.
• Indien nodig aansluitruimte reinigen.
• Controleren of alle leidingen correct ingevoerd zijn.
• Controleren of alle schroeven en moeren goed vastgedraaid zijn.
• Controleren of alle leidingsingangen en sluitdoppen goed vastgedraaid zijn.
• Controleren of alle aders goed vastgeklemd zijn.
• Zorg ervoor dat alle openingen/boringen in de behuizing met de daarvoor toegestane
componenten zijn afgesloten. Af fabriek aangebrachte stof- en transportbescherming
(plakband of kunststof doppen) door passend gecertificeerde componenten
vervangen.
204124 / 8040616300
2018-01-30·BA00·III·nl·05
GEVAAR
Bediening- en signaalapparaten
Serie ConSig 8040
Inbedrijfstelling
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
15