Problemen oplossen
Het scherm is te donker of te helder.
Stel de helderheid van de LCD-achterverlichting in (pagina 21).
•
Het beeld is te donker.
U neemt een onderwerp met een lichtbron erachter op. Kies de lichtmeetfunctie (pagina 50) of
•
stel de belichting in (pagina 49).
Het beeld is te licht.
Regel de belichting (pagina 49).
•
De kleuren van het beeld zijn niet juist.
Stel [Kleurfunctie] in op [Normaal] (pagina 56).
•
Bij het opnemen van een zeer helder onderwerp verschijnen er verticale
strepen.
•
Het smeereffect treedt op en witte, zwarte, rode, paarse en andere strepen verschijnen in het
beeld. Dit verschijnsel duidt niet op een defect.
In het beeld verschijnt ruis wanneer u op een donkere plaats naar het scherm
kijkt.
De camera probeert de zichtbaarheid van het scherm te verhogen door het beeld tijdelijk
•
helderder te maken onder omstandigheden met een slechte verlichting. Dit is niet van invloed
op het opgenomen beeld.
De ogen van het onderwerp zijn rood.
Stel [Rode-ogeneffect] in op [Aan] (pagina 55).
•
Neem het beeld op met behulp van de flitser vanaf een afstand korter dan het flitsbereik.
•
•
Verlicht het vertrek en neem het onderwerp op.
Werk het beeld bij met behulp van [Rode-ogen-correctie] (alleen DSC-W130) (pagina 59).
•
Punten verschijnen en blijven op het scherm.
Dit is normaal. Deze punten worden niet opgenomen (pagina 2).
•
Het beeld zoals gezien door de zoeker komt niet overeen met het werkelijke
opnameveld.
Het fenomeen van de parallax treedt op als het onderwerp dicht bij de camera is. Om het
•
opnameveld te controleren, gebruikt u het LCD-scherm.
U kunt de beelden niet controleren in de zoeker terwijl de digitale-zoomfunctie wordt
•
gebruikt.
111