Parameterset van Pfeiffer Vacuum
7.4.12 Beluchtingsmodi
7.4.13 Bewaking van thermische belasting
7.5
Pomp in-/uitschakelen
7.5.1
Inschakelen
30
Het beluchten van de turbopomp is pas na het uitschakelen van de functie "pompinstal-
latie" mogelijk. De signaaloutput van de geconfigureerde uitgangen vindt plaats na een
vast ingestelde vertragingstijd van 6 s. Voor het bedrijf met een aangesloten beluchtings-
ventiel zijn drie bedrijfsmodi beschikbaar.
Met parameter [P:030] de beluchtingsmodus kiezen.
Vertraagde beluchting
De start en de beluchtingstijd na "pompinstallatie uit" zijn configureerbaar en afhankelijk
van het toerental van de turbopomp.
Parameter [P:030] = 0
Met parameter [P:720] het toerental van de beluchting in % van het nominale toeren-
tal instellen.
Met parameter [P:721] de beluchtingstijd in seconden instellen.
Bij het onderschrijden van het beluchtingstoerental wordt het beluchtingsventiel gedu-
rende de ingestelde beluchtingstijd geopend. Bij een stroomuitval wordt na het onder-
schrijden van het ingestelde beluchtingstoerental belucht. De beluchtingsduur is in dit
geval afhankelijk van de geleverde restenergie van de draaiende rotor. Bij herstel van de
stroomtoevoer wordt de beluchting gestaakt.
Niet beluchten
In deze bedrijfsmodus wordt er niet belucht.
Parameter [P:030] = 1
Direct beluchten
De start- en beluchtingstijd is niet configureerbaar. Het beluchten start met een tijdver-
traging van 6 s na "pompinstallatie uit". Na het opnieuw inschakelen van de functie pom-
pinstallatie wordt het beluchtingsventiel automatisch gesloten. Bij stroomuitval vindt het
beluchten plaats na het onderschrijden van een vast ingesteld, typespecifiek toerental.
Bij herstel van de stroomtoevoer wordt de beluchting gestaakt.
Parameter [P:030] = 2
Outputsignalen van temperatuursensoren stellen het overschakelen van de pomp in een
veilige toestand in staat na het overschrijden van de drempel. Afhankelijk van het pomp-
type zijn de temperatuurgrenswaarden voor waarschuwingen en foutberichten perma-
nent in de aandrijfelektronica opgeslagen. Voor informatiedoeleinden zijn verschillende
statusopvragen in de set parameters ingevoerd.
De functie "pompinstallatie" omvat het bedrijf van de turbopomp met de aansturing van
alle aangesloten randapparatuur (b.v. de voorpomp).
De stroomvoorziening met schakelaar S1 van de netvoeding inschakelen.
Parameter [P:023] = 1 (fabrieksinstelling)
Parameter [P:010] = 1
Huidige (en verholpen) foutberichten worden gereset. Na het met succes doorlopen van
een zelftest wordt de motor van de turbopomp en alle aangesloten nevenapparatuur af-
hankelijk van hun configuratie door de aandrijfelektronica in werking gesteld.