G E B R U I K S V O O R S C H R I F T E N
6
Gebruiksvoorschriften
N L
6.1
Fixator
Bij gebruik van de fixator voor patiëntencasussen
met voldoende resttandvoorraad (verzekerde
occlusie), die een ondersteuning van de kaak
waarborgt:
▷ De achterste schroef van de fixator niet vast-
draaien.
Zo wordt de maximale, optimale vertanding van
de kaken tijdens het scanproces gewaarborgd.
Het uitklapbare fixatorbovenstuk mag niet
ongefixeerd in de scanner worden
gebracht.
▷ De zijwaartse schroef van de fixator
altijd vastdraaien.
Bij gebruik van de fixator voor patiëntencasussen
waarin geen ondersteuning van de kaak door de
resttandvoorraad (sluitbeet) kan worden bereikt:
▷ De modellen met steunstiftstand nul articule-
ren.
▷ De achterste schroef van de fixator vastdraaien.
AANWIJZING:
Foutieve automatische toewijzing van de kaak-
modellen.
▷ Bij gebruik van de fixator in principe (ook bij
kaakscan) alleen modellen met gipssokkel in
de scanner plaatsen.
26
6.2
Positionering van het model
Het model moet met de afstandsplaten zodanig
gepositioneerd worden dat het in de scanfocus
ligt. Deze bevindt zich in de scanner op het niveau
van de zwenkas. Voor een correcte positionering
wordt geadviseerd het meegeleverde meetbe-
reiksjabloon te gebruiken.
▷ Meetbereiksjabloon op bovenzijde van zwenkas
positioneren.
▷ Controleren of de te scannen bereiken van het
kaakmodel zich in het aangeduide meetbereik
bevinden.
Fig. 19 Gebruik van de meetbereiksjabloon