4.5
Voorwaarden:
Deactivering van een evt. voorhanden individuele
ruimteregeling in de referentieruimte (bijv. voorhanden
ruimteregeling met besturing regelventiel).
Invoer van een minimale gewenste teruglooptemperatuur
om het afkoelen van het gebouw bij interne warmtewinst in
de referentieruimte te verhinderen.
Invoer van een maximale gewenste teruglooptemperatuur
om het oververhitten van het gebouw (bijv. bij geopende
vensters) te verhinderen.
Gelijkmatige gewenste ruimtetemperatuur met zoveel
mogelijk afzien van verhogingen en verlagingen
Instellingsaanbevelingen voor gewenste
ruimtetemperatuur 22 °C
Oppervlakteverwarming (35/28 °C)
(vloer, wand, plafond)
Lagetemperatuurradiatoren (45/38 °C)
Radiatoren (55/45 °C)
Voor een optimale regeling moet het regelbereik tussen minimale en maximale teruglooptemperatuur zo klein mogelijk gekozen worden.
De automatische modusomschakeling maakt het mogelijk om de verwarmingsmodus boven een instelbare buitentemperatuur te blok-
keren.
Foutoplossing:
Gebouw te warm
Gebouw wordt niet warm
Referentieruimte warm,
individuele ruimtes (bijv. badkamer) te koud
Referentieruimte bereik
gewenste ruimtetemperatuur niet,
individuele ruimtes (bijv. badkamer) zijn warm
Bij de inbedrijfstelling moet ook de montage- en bedieningshandleiding van de warmtepompmanager in acht genomen worden.
NL-6
OPMERKING
Bij activering van de ruimtetemperatuurregeling resp. wijziging van de
gewenste ruimtetemperatuur kan het in het begin tot het doorschieten
van de ruimtetemperatuur komen.
Minimale teruglooptemperatuur
22 °C
25 °C
30 °C
1e maatregel
Gewenste ruimtetemperatuur reduceren
Gewenste ruimtetemperatuur verhogen,
debiet verhogen
Hydraulisch afstellen
(debiet in de referentieruimte reduceren)
Hydraulisch afstellen
(debiet in de referentieruimte verhogen)
Maximale teruglooptemperatuur
30 °C
40 °C
50 °C
2e maatregel
Minimale teruglooptemperatuur reduceren
Maximale teruglooptemperatuur verhogen
Minimale teruglooptemperatuur verhogen.
Dit kan tot een tijdelijke overschrijding van de
gewenste ruimtetemperatuur in de referentieruimte
leiden.
Maximale teruglooptemperatuur verhogen