Montage
4.4 Elektrische aansluiting
OPGELET!
Elektrische installatiewerkzaamheden mogen alleen door een elektro-
technicus uitgevoerd worden. Voor de elektrische aansluitingswerkzaam-
heden op spanningvrijheid controleren.
4.4.1 Stroomvoorziening
De aansluiting van de stroomvoorziening van het toestel gebeurt
via een door de klant ter beschikking te stellen 2-aderige kabel
aan de klemmen L en N (1~ /N, 230 V, 50 Hz). De toegestane ka-
beldoorsnedes liggen tussen 0,5 mm² en 1,5 mm². (zie Afb. 4.7:)
4.4.2 Busverbinding met de warmtepompmanager
Tussen de warmtepompmanager en de Smart-RTC moet door
de klant een busverbinding tot stand gebracht worden. Hiervoor
moet een afgeschermde kabel 2 x 0,25 mm² met een maximale
lengte van 50 m gebruikt worden. Als GND-aansluiting wordt de
kabelafscherming gebruikt.
4.5
Inbedrijfstelling
OPMERKING
Opdat de communicatie tussen warmtepompmanager en Smart-RTC
reglementair gestart wordt, moet eenmalig aan de warmtepompmanager
en aan de Smart-RTC een herstart door het uitschakelen van de
spanningsvoorziening uitgevoerd worden.
OPMERKING
Geeft de Smart-RTC op het display 'Cn', weer, dan is de communicatie
met de warmtepompmanager gestoord. Gelieve in dit geval de bedrading
en instelling te controleren, evt. moet een herstart uitgevoerd worden.
OPGELET!
Kan er geen communicatie tot stand gebracht worden, dan moet aan de
Smart-RTC het ingestelde adres gecontroleerd worden. De warmtepomp-
managersoftwareversie L03 verwacht het adres 1 en vanaf de WPM-soft-
wareversie L04 moet het adres 50 aan de Smart-RTC ingesteld worden.
Ter controle van het adres moeten de beide toetsen "snelverwar-
men" en "toetsblokkering" ca. 3 s lang tegelijk ingedrukt worden.
De tekst "Code" verschijnt. Door aan de draai-/drukknop te
draaien, kan de waarde veranderd en door te drukken bevestigd
worden. Eerst moet de waarde "22" gekozen en bevestigd wor-
den. Dan in het venster met de tekst "Adr" het vereiste adres met
de draai-/drukknop instellen en eveneens bevestigen. Aanslui-
tend met de draai-/drukknop het venster met de tekst "ESC" kie-
zen en het menu door bevestiging verlaten.
Afb. 4.7:
De volgende klemmen (zie Tab. 4.1:) moeten aangesloten wor-
den:
Smart-RTC
X5.1
Rx+/Tx+
+ / - / GND
Rx-/Tx-
field Card
GND
+ / - / GND
Tab. 4.1:
De functie van de Smart-RTC moet aan de warmtepompmana-
ger geactiveerd worden. Hiervoor moet in het installateurmenu
onder instellingen de regeling op ruimtetemperatuur (instellingen
- 1e verwarmingskring - regeling via ruimtetemperatuur) en
daarna de temperatuurvoeler op Smart-RTC gezet worden (in-
stellingen - 1e verwarmingskring - temperatuurvoeler).
Hoe groter de afwijking van de werkelijke ruimte- van de ge-
wenste ruimtetemperatuur, hoe sneller de gewenste terugloop-
temperatuur aangepast wordt. Indien nodig kan door de instel-
bare intervalwaarde (I-waarde) de reactietijd veranderd worden.
Hoe groter de intervalwaarde, hoe langzamer de aanpassing van
de gewenste ruimtetemperatuur gebeurt.
4.5
Warmtepompmanager
indien niet
voorhanden
NL-5