5.3. KLEMMENBORD CN3
5.3.1. E
INDSCHAKELAAR VOOR SLUITEN MOTOR
Klemmen "COMF – FCC1". Normaal gesloten contact. Dit contact grijpt in door de sluitingsbeweging van motor 1 te
blokkeren. De status van deze ingang wordt gesignaleerd door de led DL2.
5.3.2. E
INDSCHAKELAAR VOOR OPENEN MOTOR
Klemmen "COMF – FCA1". Normaal gesloten contact. Dit contact grijpt in door de openingsbeweging van motor 1
te blokkeren. De status van deze ingang wordt gesignaleerd door de led DL3.
5.3.3. E
INDSCHAKELAAR VOOR SLUITEN MOTOR
Klemmen "COMF – FCC2". Normaal gesloten contact. Dit contact grijpt in door de sluitingsbeweging van motor 2 te
blokkeren. De status van deze ingang wordt gesignaleerd door de led DL4.
5.3.4. E
INDSCHAKELAAR VOOR OPENEN MOTOR
Klemmen "COMF – FCA2". Normaal gesloten contact. Dit contact grijpt in door de openingsbeweging van motor 2
te blokkeren. De status van deze ingang wordt gesignaleerd door de led DL5.
• Als er geen enkele voorziening wordt aangesloten, moeten de ingangen worden doorverbonden.
• De eindschakelaars mogen niet worden gebruikt als begin van het vertraagde traject.
5.3.5. E
NCODER MOTOR
Klem "ENC1". Op deze klem moet het signaal afkomstig van de op de motorreductor 1 geïnstalleerde encoder worden
aangesloten. Zie voor de werking van de encoder en de activering daarvan paragraaf 7.
Als de encoder niet wordt gebruikt, is het absoluut verboden de ingangen door te verbinden.
5.3.6. E
NCODER MOTOR
Klem "ENC2". Op deze klem moet het signaal afkomstig van de op de motorreductor 2 geïnstalleerde encoder worden
aangesloten. Zie voor de werking van de encoder en de activering daarvan paragraaf 7.
• Als de encoder niet wordt gebruikt, is het absoluut verboden de ingangen door te verbinden.
• Bij constructies met twee motoren moet de encoder op beide motoren worden geïnstalleerd.
1
1
2
2
1
2
75