Pomp PC1 moet altijd op de installatiemodule van de binneneenheid
conform het schakelschema worden aangesloten.
Maximale last aan de relaisuitgang van de pomp PC1: 2 A, cos > 0,4.
Bij hogere belasting montage van een tussenrelais.
5.6
Elektrische aansluiting
GEVAAR
Gevaar voor elektrische schokken!
De componenten van de warmtepomp staan onder spanning.
▶ Koppel het toestel los van de netvoeding voor aanvang van werk-
zaamheden aan de elektrische installatie.
OPMERKING
Schade aan de installatie bij inschakelen zonder water.
Wanneer de installatie vóór het vullen met water wordt ingeschakeld,
kunnen onderdelen van de cv-installatie oververhit raken.
▶ Boiler en cv-installatie voor het inschakelen vullen, ontluchten en op
de juiste druk brengen.
De binneneenheid wordt niet geleverd met een eigen veiligheidsschake-
laar voor de netaansluiting.
▶ Installeer voor een veilig bedrijf een ontkoppelingseenheid die een
volledige ontkoppeling verzorgt conform ovespanningscategorie III in
de voedingsbekabeling volgens de aansluitvoorschriften.
CAN-BUS en EMS-BUS zijn niet compatibel.
▶ Sluit EMS-BUS-eenheid niet aan op CAN-BUS-eenheden.
De spanning mag niet meer variëren dan 10% van de nominale spanning.
De spanning tussen aarde en neutraal moet minder zijn dan 3 V. Let bij
het uitvoeren van de verbinding op de fasen van dit toestel in de gehele
elektrische installaties, zodat er geen fase-onbalans kan optreden in het
3-fasesysteem van het huishouden (indien aanwezig).
▶ Kies geleiderdiameters en kabeltypes overeenkomstig de desbetref-
fende beveiligingen en de installatiewijze.
▶ Sluit de warmtepomp aan conform het aansluitschema.
▶ Bij vervangen van de printplaat de kleurcodering respecteren.
Gebruik voor het verlengen van de temperatuursensorkabels de volgen-
de aderdiameters:Gebruik voor het verlengen van de temperatuursens-
orkabels de volgende aderdiameters:
• Tot 20 m kabellengte: 0,75 tot 1,50 mm
• Tot 30 m kabellengte: 1,0 tot 1,50 mm
Logatherm WLW 166i – 6721838034 (2023/08)
2
2
5.6.1
Binneneenheid aansluiten
▶ Verwijder het frontpaneel van de binnenunit.
▶ Afdekking van de aansluitdoos verwijderen.
▶ Plaats de CAN-BUS, sensoren en andere signaalcircuitkabels door de
betreffende kabeldoorvoeren, gemarkeerd met <50 V. Installeer de
kabels tot deze het front van het toestel bereiken en sluit deze aan
conform afb. 10.
▶ Plaats de voedingscircuitkabels door de wartels gemarkeerd met
230 V/400 V. Installeer de kabels tot deze het front van het toestel
bereiken.
▶ Sluit de voedingskabels aan op de betreffende klemmenblokken zo-
als gespecificeerd in hoofdstuk 5.6.7.
▶ Bevestig de kabelbinders.
▶ Controleer of alle elektrische kabels correct en veilig zijn aangesloten
en plaats vervolgens het deksel op de aansluitdoos en het frontpa-
neel van de binneneenheid.
8
9
Afb. 10 Kabeldoorvoeren (onder- en vooraanzicht)
[1]
Kabeldoorvoer voor stroomvoorziening (230 V/400 V)
[2]
Kabeldoorvoer voor sensor, CAN-BUS, EMS BUS- en signaalka-
bels (<50V )
[3]
Installatiemodule
[4]
Steun voor kabelbinders
[5]
Klemmenblokken
[6]
Kabelcircuit voor sensor, CAN-BUS, EMS BUS- en signaalkabels
(<50 V)
[7]
Kabelcircuit voor stroomvoorziening (230 V/400 V)
[8]
Oververhittingsbeveiliging (OHP)
[9]
Relais 1, 2 en 3 voor elektrische bijverwarming
Waarborg bij het installeren van de elektrische kabels binnen en buiten
de aansluitdoos, dat deze niet te strak staan.
Signaalkabels en voedingskabels mogen niet in dezelfde kabeldoorvoer
liggen.
5
Installatie
1
2
3
4
5
6
7
0010038297-001
15