– Als u partitioneringssoftware hebt gebruikt, controleer die partitie op het vaste-schijf-station dan
met behulp van die software en herstel de partitie indien nodig.
– Gebruik de hersteloplossingen voor het op het systeem terugzetten van de fabrieksinstellingen.
Meer informatie vindt u in Hoofdstuk 8 'Informatie over systeemherstel' op pagina 79.
Als het probleem blijft bestaan, moet de computer worden nagekeken.
• Probleem: het scherm wordt zwart terwijl de computer aan staat.
Oplossing: Mogelijk is er een schermbeveiligingsprogramma (screen saver) actief of staat de computer in
een spaarstand. Voer een van de volgende handelingen uit:
– Raak het TrackPoint-aanwijsapparaat of het trackpad aan of druk op een toets om de screensaver te
verlaten.
– Druk op de aan/uit-knop om de normale werking van de computer vanuit de slaapstand of de
sluimerstand te hervatten.
• Probleem: Er verschijnt niets op het scherm.
Oplossing: Voer de volgende handelingen uit:
1. Druk op de wisseltoets voor de weergavemodus
2. Als u de netvoedingsadapter gebruikt of de batterij gebruikt en de batterijmeter aangeeft dat de
batterij niet leeg is, drukt u op de toets voor helderheid
3. Als de computer in de slaapstand staat, drukt u op de Fn-toets om de computer uit de slaapstand te
halen.
4. Als het probleem zich blijft voordoen, volg dan de aanwijzingen bij Oplossing voor het onderstaande
probleem.
• Probleem: De weergave op het scherm is onleesbaar of vervormd.
Oplossing: Controleer of:
– het beeldschermstuurprogramma op de juiste manier is geïnstalleerd.
– de schermresolutie en de kleurdiepte goed zijn ingesteld.
– het beeldschermtype goed is ingesteld.
U kunt deze instellingen als volgt controleren:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en klik vervolgens op Beeldscherminstellingen ➙
Beeldscherm.
Opmerking: Als uw computer het externe beeldscherm niet kan detecteren, klikt u op Detecteren in
het venster Beeldscherm.
2. Selecteer het externe beeldscherm en stel de Resolutie in.
3. Klik op Eigenschappen van beeldschermadapter.
4. Klik op de tab Monitor. Controleer aan de hand van de gegevens in het informatievenster of het
beeldschermtype correct is. Als dat het geval is, klikt u op OK om het venster te sluiten. Zo niet, gaat
u verder met de volgende stappen.
5. Wanneer er meer dan twee beeldschermtypen worden weergegeven, selecteert u Algemeen PnP-
beeldscherm of Algemeen niet-PnP beeldscherm.
6. Klik op Eigenschappen. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een
bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging.
7. Klik op het tabblad Stuurprogramma.
8. Klik op Stuurprogramma bijwerken.
70
E480, E485 en R480 Gebruikershandleiding
om het beeld weer te geven.
om het scherm helderder te maken.