4.2 .- INSTALLATIE VAN "PORTABLE UNITS"
"Portable units" zijn units die minimaal twee keer per jaar verplaatst worden tussen verschillende locaties.
4.2.1.- PLAATSING
Het aggregaat dient geplaatst te worden in een goed geventileerde ruimte, zodat een voldoende continue stroom
koele lucht wordt aangevoerd, en ter voorkoming van onverbrande uitlaatgassen in de uitlaat.
De locatie waar het aggregaat geplaatst wordt moet veilig het volledige gewicht van het aggregaat kunnen dragen en
zowel horizontaal als verticaal stabiel zijn.
Rondom het aggregaat dient altijd voldoende ruimte te zijn (minimaal 1 meter) zodat de binnenkant altijd toegankelijk
is voor onderhoud.
Voorkom plaatsing in een vochtige omgeving of waar water direct in aanraking kan komen met het aggregaat.
* Opm: De uitlaat kan optioneel voorzien worden van een vonkenvanger tbv Ex zones.
4.2.2.- BRANDSTOF
Als er diesel gebruikt wordt, houdt u dan de veiligheids instructies in acht genoemd in
hoofdstuk 2 basis veiligheidsregels.
Controleer voor het starten het brandstofniveau zodat u er zeker van bent dat de tank voldoende brandstof heeft
om de generator een gehele werkdag te laten draaien.
Optioneel zijn snelkoppelingen verkrijgbaar voor het aansluiten van een externe brandstoftank. Hierdoor heeft u de
mogelijkheid om meerdere werkdagen aaneen te kunnen draaien zonder afvullen (afhankelijk van de grote v.d. tank.
Neem de volgende handelingen in acht:
1)
Trek de ring van de koppeling naar achteren voordat u koppeld/ontkoppeld.
2)
Zorg ervoor dat er geen lucht in de externe brandstofslangen zit.
3)
Op de externe brandstoftank moet de aanzuigkoppeling en man en de retourkoppeling een vrouw zijn,
beide 3/8 BSP.
4)
Bij het gebruik van een externe tank, moet altijd de retour ook op de externe tank worden aangesloten.
5)
Koppelingen moeten waterdicht zijn en afdichten wanneer ze niet aangesloten zijn.
6)
De afstand tussen tank en aggregaat moet zo kort mogrelijk zijn. Indien u merkt dat het aggregaat problemen
heeft, met het aanzuigen van de brandstof. dient de afstand verkort of de slangdiameter vergroot te worden.
4.2.3.- VOORDAT HET AGGREGAAT GESTART WORDT.
Inspecteer voordat het aggregaat gestart wordt, of de stroomaansluiting(en) van de verbruiker(s) in goede
conditie zijn en dat de verbruikers uitgeschakeld zijn; het aggregaat dient altijd zonder belasting gestart te worden..
Zorg ervoor dat de ventilatieopeningen vrij zijn en er geen losse spullen in het stroomaggregaat liggen.
Zorg ervoor dat alle vloeistofniveaus op orde zijn en controleer op lekkages.
4.2.4.- ELECTRISCHE AANSLUITINGEN
De aansluiting van de kabels van de verbruikers dient door gekwalificeerd personeel gedaan te worden gedaan; de kabels dienen
aangesloten te worden op de terminals L1 L2 L3 en N of in de wandcontactdozen.
De vier polige hoofdschakelaar heeft een koperen aansluitrail voor het aansluiten van kabelogen.
Afhankelijk van de uitvoering hebben wandcontactdozen wel of geen individuele beveiliging. Indien elk contactdoos
zijn eigen automaat heeft wordt deze seperaat van de hoofdschakelaar beveiligd.
14
14