Instellen van kanalen
Adjust.
Op deze kanalen worden de instellingen uitgevoerd.
Kanaal
A1
Adres voor communicatie met NIBE SMO of de NI-
BE-binnenmodule.
Bij aansluiting op het NIBE-binnendeel, moet dit
kanaal op 1 staan.
Bij aansluiting op de NIBE-binnenmodule (die
meerdere warmtepompen ondersteunt) moet deze
(master) worden geselecteerd zodat iedere F2030
(slave) in het systeem een uniek adres ontvangt (1
– 9) voor communicatie met de binnenmodule.
Bijvoorbeeld 3 x F2030 in hetzelfde systeem worden
toegewezen aan de adressen 1, 2 en 3.
A3
Start-temperatuursverschil retourtemperatuur. Als
de compressor is gestopt vanwege een hoge retour-
temperatuur, moet de retourtemperatuur tot de
ingestelde waarde zakken, voordat de compressor
kan starten. De waarde kan worden ingesteld tus-
sen 0 °C en 10 °C. De fabrieksinstelling is 4 °C.
Als een NIBE SMO of NIBE is aangesloten, kan dit
menu niet worden gewijzigd en is het geblokkeerd
bij 2 °C.
A4
Minimale tijdsperiode in minuten tussen de verschil-
lende compressorstarts. De waarde kan worden
ingesteld tussen 20 en 60 minuten. Fabrieksinstel-
ling 20 minuten.
A5
Balanstemperatuur, de ingestelde buitenluchttem-
peratuur als het extra verwarmingsrelais kan wor-
den geactiveerd vanuit kanaal A6, zonder enige
invloed op de werking van de compressor. Het bij-
verwarmingsrelais wordt als eerste geactiveerd na
de ingestelde tijd op kanaal A6. De waarde kan
worden ingesteld tussen -15 °C en +10 °C. De fa-
brieksinstelling is 0 °C.
A6
Tijd van continu bedrijf met de compressor voordat
de bijverwarming wordt toegestaan. De waarde
kan worden ingesteld tussen 1 en 120 minuten.
Fabrieksinstelling 120 minuten.
A7
Stoptemperatuur, de ingestelde waarde van de
buitenluchttemperatuur als het uitvalrelais is geac-
tiveerd, de F2030 stopt. Als de stoptemperatuur is
ingesteld tussen 0 °C en -25 °C, wordt de aanvoer-
temperatuur lineair beperkt van -10 °C/65 °C tot
-25 °C/63 °C (zie diagram op pagina 43). De fa-
brieksinstelling is -20 °C.
NIBE™ F2030
A8
Minimale looptijd, warmteproductie voordat nieu-
we ontdooiing is toegestaan. De waarde kan wor-
den ingesteld tussen 10 en 90 minuten. Fabrieksin-
stellingen volgens de tabel hieronder.
Type
7 kW
9 kW
A9
Starttemperatuur voor toestaan ontdooien (verdam-
persensor). De waarde kan worden ingesteld tussen
-5 °C en 0 °C. Fabrieksinstelling -3 °C.
A10
Stoptemperatuur voor ontdooien (verdampersen-
sor). De waarde kan worden ingesteld tussen 10 °C
en 40 °C. Fabrieksinstelling 20 °C.
A12
Handmatig activeren van de actieve ontdooiings-
procedure. De waarde 0 moet worden veranderd
in 1 en de toepassing moet worden bevestigd met
de Enter-knop.
A13
Herstellen van de standaard fabrieksinstellingen.
De waarde 0 moet worden veranderd in 1 en de
toepassing moet worden bevestigd met de Enter-
knop.
A14
Activeren van de kraagverwarmingsfunctie Veran-
der de waarde 0 in 1 en bevestig met de Enter-knop.
A15
Activeren van de functie "ventilator ontdooien". De
waarde 0 moet worden veranderd in 1 en de toe-
passing moet worden bevestigd met de Enter-knop.
A16
Selecteren van type ontdooien. 1 staat voor stan-
daard ontdooien, actief of passief. 0 staat voor al-
leen actief, tijdgestuurd ontdooien. Fabrieksinstel-
ling 1.
Voorzichtig!
Bij een probleem met het ontdooien kan
de waarde in kanaal A16 veranderen naar
0 om het probleem uiteindelijk te verhel-
pen.
Hoofdstuk 7 |
Minuten
65
65
Bediening - Inleiding
33