Oververhittingsbeveiliging
Als de aandrijving oververhit raakt door invloeden van buitenaf of bij een te lage smelttemperatuur van het materiaal in
het wormwiel
dan schakelt de ingebouwde temperatuurbeveiliging de aandrijving uit. Op het scherm (11)verschijnt Er 0400. Koppel
de FUSION 1 van het lichtnet los en laat hem afkoelen.
5.3 Starten van het lassen
Monteer naar behoefte de gewenste lasschoen (8), (paragraaf 5.6 De lasschoen verwisselen).
• Zodra de bedrijfstemperatuur is bereikt, kunt u aan de slag met het lassen. Druk hiervoor op de aan-uitscha-
kelaar aandrijving (15). De FUSION 1 mag nooit worden gebruikt zonder toevoer van lasdraad.
• Voer lasdraad (paragraaf 5.1 Lasdraad) in een van de lasdraadopeningen (2) in en laat een beetje massa naar
buiten komen.
LET OP: Voer nooit tegelijkertijd lasdraad in beide lasdraadopeningen in.
• Het toegevoerde lasdraad moet schoon en droog zijn.
• De opbrengst kan worden gewijzigd via de potentiometer opbrengstregeling (3), afhankelijk van de geome-
trie van de naad en de materiaalkeuze. Op het scherm (11) wordt de ingestelde snelheid in een staafdiagram
weergegeven.
• Onderbreek de uitvoer van plastische massa via de aan-uitschakelaar van de aandrijving (15)
• Richt het voorverwarmende mondstuk (17) op de laszone
• Warm met pendelende bewegingen de laszone op.
• Plaats de FUSION 1 op de voorbereide laszone en bedien de aan-uitschakelaar van de aandrijving (15)
• Testlas maken en analyseren.
• Pas naar behoefte de heteluchttemperatuur aan via de potentiometer luchttemperatuur (10) en de op-
brengsthoeveelheid met de potentiometer opbrengstregeling (3).
• De lasdraad wordt na het opstarten automatisch door de lasdraadopening (2) naar binnen getrokken
Zorg ervoor dat de lasdraad zonder hapering wordt ingetrokken.
5.4 Uitschakelen
• Druk op de aan-uitschakelaar van de aandrijving (15).
• Neem het lasmateriaal uit de lasschoen om die lasschoen niet te beschadigen als u het lasapparaat later weer
laat aanlopen
• De FUSION 1 mag alleen op de zijkant en op een schoon oppervlak worden neergelegd.
De ondergrond moet vuurvast zijn
De heteluchtstraal mag niet worden ge-
richt op personen, dieren en voorwerpen.
• Stel de potentiometer luchttemperatuur (10) op "0". Laat het apparaat afkoelen.
• Schakel de schakelaar heteluchtblazer (12) uit.
17
25