Is de aangegeven waarde op de nulplaat of het substraat buiten de meetnauw-
keurigheid, een nulinstelling als volgt uitvoeren:
De sonde op de nulplaat of het substraat plaatsen
■
Kort op de toets van het apparaat drukken.
■
Apparaat minimaal 10 cm optillen.
■
Een controlegetal verschijnt op het display.
3
Een signaaltoon wordt hoorbaar.
3
Nulinstelling is afgesloten.
3
Vuil of oneffenheden kunnen meetschommelingen veroorzaken.
Meetkop vlak op de te meten plaats neerleggen.
■
Om kantelen te vermijden, het apparaat aan de handgrepen in de buurt van
de meetkop vasthouden.
Een controlegetal verschijnt op het display.
3
Een signaaltoon wordt hoorbaar.
3
Gelijktijdig verschijnt de informatie, met welke sonde het apparaat gemeten
3
heeft. Dit is in het bijzonder bij inzet van de dualsonde belangrijk.
Bij nulinstelling op niet metalen substraat of bij verkeerde behandeling wordt
3
"Zero Reference Error" (= nulinstellingsfout) weergegeven.
Bij metingen buiten het sondebereik wordt "INFI"
3
(infinite = oneindig) weergegeven.
Het apparaat schakelt bij opzetten van de sonde automatisch in en bij niet
3
gebruik na circa 30 seconden weer uit.
Voor metingen op stangen, buizen enz. moet de op de meetkop gelegen
■
V-groef worden gebruikt.
Geen metingen op gemagnetiseerde delen uitvoeren.
Magnetische velden kunnen het meetresultaat in het Fe-deel beïnvloe-
den. Sterke elektromagnetische straling kan de NFe-meting beïnvloe-
den.
Bediening
61