Benzine is uiterst brandbaar en onder bepaalde
omstandigheden zelfs explosief.
Vul de tank hetzij buiten, hetzij in een geventileerde ruime en
altijd met uitgeschakelde motor.
Tijdens het bijvullen mag niet worden gerookt en moeten
vlammen en vonken worden vermeden. Dit geldt ook voor de
plek waar de benzine wordt bewaard.
De benzinetank mag slechts tot onder de schenkbuis worden
gevuld. Draai na het vullen de dop stevig op de tank.
Voorkom morsen.
Gemorste benzine of benzinedamp vat gemakkelijk vlam.
Start de motor pas wanneer eventueel gemorste benzine
volledig verdampt is en eventuele dampen verdwenen zijn.
Veeg op de huid gemorste benzine onmiddellijk af en voorkom
het inademen van benzinedamp.
HOUD BENZINE BUITEN HET BEREIK VAN KINDEREN.
BENZINE MET ALKOHOL
Gebruik nooit benzine die oud, gecontamineerd of met olie
vermengd is.
Wanneer u benzine vermengd met alcohol (gasohol) wilt
gebruiken, controleer dan of het octaangetal ten minste even hoog
is als door Honda wordt voorgeschreven.
Er bestaan twee soorten "gasohol": één waarin ethanol is
bijgemengd en één waarin methanol is bijgemengd.
Gebruik geen gasohol die meer dan 10% ethanol bevat.
Gebruik geen benzine die meer dan 5% methanol (methylalcohol) bevat,
en die geen additieven en corrosievertragers voor methanol bevat.
NB :
• Schade aan het brandstofsysteem of vermogensverlies van de
motor voortkomend uit het gebruik van benzine die meer alcohol
bevat dan toegestaan, worden niet gedekt door de garantie.
• Controleer alvorens benzine te kopen bij een onbekende
leverancier of de benzine alcohol bevat. Is dit het geval, ga dan na
welk type alcohol het betreft en wat het percentage is.
Als u bij het gebruik van een specifieke benzine symptomen
opmerkt die duiden op een verminderde motorwerking, schakel
dan over op het gebruik van een benzine waarvan u zeker weet
dat deze minder alcohol bevat dan maximaal is toegestaan.
OLIECARTER VULLEN
Laat de motor nooit draaien
met onvoldoende olie aangezien
dit vrijwel onherstelbare schade
kan veroorzaken.
Schakel de motor uit, leg de machine
op een vlakke, horizontale bodem
en controleer het oliepeil.
Het gebruik van niet-detergente
olie of tweetaktolie kan de
levensduur van de motor bekorten.
OLIEPEIL KONTROLEREN
Kijk vóór ieder gebruik rond en onder de motor om tekenen van
olie- of brandstoflekken op te sporen.
1. Leg de machine plat op een
horizontale bodem.
2. Neem de dop van de
oliecarter en kontroleer het
oliepeil. De tank moet tot
onderaan de schenktuit
gevuld zijn [1].
3. Vul de tank zonodig tot
onderaan de schenktuit na
met de voorgeschreven
oliesoort. Gebruik Honda
4-taktolie of een
overeenkomstige detergentolie van goede kwaliteit (SG, SF).
Vereiste smeeroliespecificatie(s) om een goede werking van het
emissieregelsysteem te waarborgen: Originele Honda-olie.
B3 C12
VEILIGHEID
[1]
Leg de machine bij starten op de grond
en zorg dat de machine stabiel ligt.
Pas op dat het snijgereedschap de grond
noch andere voorwerpen raken kan.
VOOR U DE MACHINE START
Controleer of alle beschermkappen
goed zijn aangebracht en stevig op hun
plaats zitten. Zorg voor de noodzakelijke
persoonlijke bescherming door het
dragen van een veiligheidsbril of
gelaatsscherm, oorbeschermers, laarzen
en werkhandschoenen.
Zet vervolgens een veiligheidsbril of
gelaatsscherm en oorbeschermers op
en draag laarzen en werkhandschoenen.
Kontroleer of het snijgereedschap en de handgrepen vast zijn aangehaald.
Breng de machine naar een andere plaats (indien u de
brandstoftank heeft gevuld) en leg hem op vlakke bodem. Kijk of
de bougiekabel op de bougie is aangesloten.
MOTOR STARTEN
KOUDE MOTOR STARTEN
De motor moet als koud worden
beschouwd wanneer hij in de
afgelopen 10 minuten niet langer
dan 5 minuten heeft gedraaid.
NB : Als de omgevingstemperatuur te
hoog is ('s zomers), start de motor wellicht
beter zonder gebruikmaking van de starter.
START DE MOTOR ALS VOLGT:
1. Zet de Aan/Uitschakelaar [2] in
de stand START «I».
2. Zet de choke [3] in de stand
CLOSE (hefboom omhoog).
3. Druk de opvoerpomp [4] een aantal
keren in totdat deze zich heeft
gevuld met brandstof. Wanneer de
opvoerpomp [4] te vaak wordt
ingedrukt, stroomt de overtollige brandstof terug naar de
brandstoftank. Als de opvoerpomp [4] niet vaak genoeg wordt
ingedrukt, start de motor mogelijk niet.
[3]
A4 B1 B2 B5
C1
C7
C9 C10
VEILIGHEID
C1 C7
C9 C10
VEILIGHEID
[2]
[2]
[4]
7 NL