NL
de instructies van de fabrikant voor het installeren van de druksensors. Deze aansluitpunten worden
ook gebruikt voor de DCV luchtstroomregeling wanneer een afzonderlijke 0...10 V signaal kan worden
gebruikt om het ventilatievoud aan te passen (zie "Domekt Gebruikshandleiding").
B8/B9 (28–33) – voor het aansluiten van de luchtkwaliteit- of vochtigheidssensors ten behoeve van de
•
functie "Luchtkwaliteit". Wanneer de sensors zijn aangesloten moeten het type en aansluitpunt in de
instellingen worden opgegeven (zie "Domekt Gebruikshandleiding").
Outputs (34–37) – de aansluitpunten worden gebruikt wanneer externe verwarmings-/koelingskasten
•
een extra maak-/verbreekcontact nodig hebben (d.w.z. om de DX-unit op te starten). De corresponde-
rende contacten zijn gesloten, afhankelijk of de luchtbehandelingskast verwarmt of koelt. Het alarm-
signaal is gesloten indien de luchtbehandelingskast kritieke meldingen heeft en het bedrijf ervan is
gestopt.
Als de thermostaatfunctie wordt gebruikt, kunt u externe apparaten (bv. verwarmingsketel of warm-
tepomp) aansluiten op deze klemmen, die worden in-/uitgeschakeld als de temperatuur op het bedie-
ningspaneel niet de gewenste temperatuur heeft. In de functie-instellingen op het bedieningspaneel (zie
"Gebruikershandleiding") kunt u selecteren welke klem wordt gebruikt om het externe apparaat in te scha-
kelen. U kunt ook het signaaltype selecteren: normaal open (NO) of normaal gesloten (NC) contact. Op basis
van deze instellingen worden klem 34 + 35, 34 + 36 of 34 + 37 geactiveerd zodra de thermostaat wordt
geactiveerd.
In het geval van een externe DX-eenheid kunnen alleen ALARM-uitgangsklemmen (34 +
37) worden gebruikt voor de thermostaatfunctie.
FG1 (38–40) – aansluitpunten gebruikt voor het aansluiten van luchtafsluitklepactuators. Actuators
•
met 230 V voeding met of zonder veerbekrachtigde terugstelling kunnen hierop worden aangesloten.
S1 (41–42) – een watercirculatiepomp wordt gebruikt in combinatie met externe waterspiralen en inge-
•
schakeld wanneer nodig voor verwarming/koeling.
4.3. Installatie bedieningspaneel
Het regelpaneel moet worden geïnstalleerd in een ruimte met:
•
omgevingstemperatuur − 0°C tot 40°C;
•
relatieve vochtigheid 20% tot 80%
•
bescherming tegen spatwater..
Het regelpaneel kan op een ingebouwde montagekast of rechtstreeks op de wand worden gemon-
teerd – de schroeven worden meegeleverd bij het paneel. U kunt ook de magneten op de achterzijde ge-
bruiken om het regelpaneel op een stalen ondergrond te bevestigen (bijv. op de deur van de kast). Monteer
het bedieningspaneel indien mogelijk op een plaats met een goede circulatie van de geventileerde lucht.
Installeer het bedieningspaneel niet in kasten, achter deuren, in een hoek van een kamer en vermijd direct
zonlicht. Dit is erg belangrijk wanneer handhaving van kamertemperatuur wordt gebruikt of bij CF-type
AHU's, die temperatuur- en vochtigheidssensoren in het bedieningspaneel gebruiken voor bediening.
Gebruik geen andere afmeting montageschroeven dan die samen met het regelpaneel
zijn verpakt. Verkeerde schroeven kunnen de elektronica van het paneel beschadigen.
Het regelpaneel komt met 10 m kabel. Indien de kabel te kort is, kunt u deze vervangen door een
4 × 0,22 mm kabel die niet langer is dan 150 m.
36
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
DOMEKT_C6M_installation manual_24-09