INSTELLINGEN
Instellingsopties
Sensors
Een instelling veranderen:
1. Druk op YB om de gewenste menuselectie te markeren.
2. Druk op A" om het menuvak te bewerken.
3. Druk op SELECT (selecteren) om de instellingen te accepteren.
PITOT SENSOR (pitotsensor) – Selecteer de PSI-input van de pitot-waterdruksensor op de motor.
NB: De standaardsnelheidsinvoer op Mercury-productiemotoren is 100 psi. Sommige High Performance-toepas-
singen kunnen een input van 200 psi vereisen.
PITOT MULT (Multiplier) (pitot-vermenigvuldigingsfactor) – De pitotdruksensor kan gekalibreerd worden ter
correctie van displaywaarden die te hoog of te laag zijn. Bereken het percentage dat de snelheid afwijkt en voer
dit in het menuvenster in.
PADDLE FREQ (schoepenwielfrequentie) – De frequentie voor het schoepenwiel kan gewijzigd worden zodat
deze overeenstemt met de vereisten van verschillende sensors. De frequentie van de door Mercury Marine gele-
verde schoepenwielsnelheidssensor is 4,9 Hz per mijl of 5,7 Hz per knoop.
TRANSITION SPD (overgangssnelheid) – De overgangssnelheid is de vaarsnelheid waarop System View niet
meer naar het schoepenwiel kijkt en de pitot of GPS begint te gebruiken (GPS verdient de voorkeur bij hoge
snelheden, indien aangesloten) om de vaarsnelheid te meten. De standaardinstelling is 25 MPH. Desgewenst
kan deze overgangssnelheid worden gewijzigd.
TRANS SPD TOL (Transition Speed Tolerance) (overgangssnelheidstolerantie) – Compenseert voor ver-
schillen in sensortolerantie tussen schoepenwiel, GPT en pitot. De standaardinstelling is 10 MPH.
INVERT STEERING (besturing omkeren) – Als de weergegeven stuurhoek het tegenovergestelde van de juiste
richting is, kan het signaal worden omgekeerd zodat de stuurhoek correct wordt weergegeven.
SHALLOW ALARM (alarm ondiep water) – Het alarm voor ondiep water kan zo worden ingesteld dat er een
waarschuwing klinkt bij een door de gebruiker bepaalde diepte. Activeer het alarm voor ondiep water door de
gewenste diepte in het menuvak in te voeren. Het dieptebereik kan 0,0 – 650,0 ft. zijn. Desactiveer het alarm
voor ondiep water door het in te stellen op "0". Het alarm werkt alleen als de instelling voor de waarschuwings-
hoorn is geactiveerd. Raadpleeg het menu "Instelling/voorkeuren" in hoofdstuk 6.
DEPTH ALARM (dieptealarm) – Het dieptealarm kan zo worden ingesteld dat er een waarschuwing klinkt bij
een door de gebruiker bepaalde diepte. Activeer het dieptealarm door de gewenste diepte in het menuvak in te
voeren. Het dieptebereik kan 0,0 tot 650,0 ft. zijn. Desactiveer het dieptealarm door het op "0" in te stellen. Het
alarm werkt alleen als de instelling voor de waarschuwingshoorn is geactiveerd. Raadpleeg het menu "Instelling/
voorkeuren" in hoofdstuk 6.
Pagina 6-6
90-892133B JULI 2003