INSTALLATIE-RICHTLIJNEN
1.
Voor de machine op de grond te zetten, moeten de wielen en de dissel gemonteerd worden en
bevestigd met de speciale bouten (pos. 1 en 2 foto B).
Ook de achterste steunpoten (pos. 3 foto A) moeten in de daarvoor bestemde openingen gestoken worden,
zoals in de figuur. De achterste steunpoten kunnen niet aangebracht worden als de machine al op de
grond staat. De spoorbreedte van de wielen kan geregeld worden, door middel van de schroef (pos.1 foto B)
of door middel van de steekassen. Er wordt aangeraden de spoorbreedte in zijn breedste stand af te stellen.
LET OP
Voor deze afstelling moet de machine van de grond opgeheven zijn
Na een eindje (ongeveer 1 km) aangesleept door de trekker gereden te hebben, moet er nagekeken worden
of de volgende onderdelen goed vast zitten:
de bevestigingsmoeren van de wielen, de schroef (pos. 1 foto B), de bevestigingsbouten van de dissel en van
de wielen (pos. 2 foto B).
2.
Monteer de sproeierwagen zoals op de foto (C) wordt aangegeven, na met een vijl eventuele bramen
verwijderd te hebben. Draai met de speciale beugels, het support (pos. 7 foto C) op het hoofddeel (pos.
10 foto C). Bij de wagens voor sproeiboom, oppassen de poten niet te verwisselen (pos. 1 foto C): de
bevestigingsbeugel moet altijd de poot aan de kant van het wiel (niet aan de andere kant) vastzetten.
De spoorbreedte (van het hart van het wiel tot het hart van het wiel) mag nooit kleiner zijn dan
m.; als de machine met een kleinere spoorbreedte gebruikt wordt, gaat dat ten koste van de stabiliteit
van de machine.
3.
Trek ongeveer 2 meter slang van de machine (pos.2 foto C). Zie hiervoor de paragraaf «GEBRUIK VAN
DE MACHINE». Maak de speciale kogelkoppeling (pos.3 foto C) vast aan de wagen; als de koppeling
niet vast wil of erg moeizaam vast gaat, controleren of er geen bramen zijn en de rubberen pakking
smeren. De schroef (pos. 4 foto C) moet in het gat steken.
4.
Plaats de stalen cilindervormige ballastgewichten, die bij de machine geleverd zijn, in de speciale
ballastdragers (pos.5 foto C) op de poten van de wagen.
5.
Monteer de bij de machine geleverde sproeier, door hem op de wagen te draaien (pos.4 foto A).
De schroefdraad op de wagen moet met teflon of ander afdichtmateriaal bedekt worden voor de
sproeier erop te draaien.
De sproeier moet stevig aangedraaid worden om te vermijden dat hij tijdens het gebruik losraakt; draai hem
aan met een pijptang. Bij sommige modellen moet de sproeier op de bijgeleverde speciale flens gedraaid
worden.
6.
Regel de sproeier en monteer een geschikte spuitmond voor de opbrengst die bij de watertoevoerbron
beschikbaar
is.
7.
Beng de sproeierwagen bij de afslagbeugel (pos.6 foto C) met behulp van het speciale bijgeleverde
handwiel (pos.1 foto D). Verwijder de pin (pos. 12, foto C) en controleer of het zwenkwiel van de wagen
over 90° kan draaien (zoals op foto D) zonder tegen de achterste poot aan te stoten (pos. 3, foto A).
Til dan de wagen op met de handpomp (pos.1 foto E), bij het model waar deze op gemonteerd is, of verbind
het paar langen (pos. 12, foto H) met het dubbel werkende hydraulische ventiel van de trekker gebruikt voor
de verplaatsing van de machine.
18/52
The drawings and the technical data are R.M. S.p.a. - © R.M. S.p.a. - Revision 01.01.2007
GEBRUIKSAANWYZING
1,9