INSTALLATIE VAN DE NETSNOERHOUDER
Nadat u het apparaat uit de verpakking hebt gehaald, vindt u de netsnoerhouder A10 in de condensaattank A2. Neem de
■
houder A10 eruit en bevestig hem op de achterzijde van het apparaat volgens afbeelding C.
PLAATSING VAN HET APPARAAT
Plaats het apparaat op een vlakke, droge en stabiele ondergrond in de buurt van een goed geaard stopcontact.
■
Laat om te zorgen voor voldoende luchtcirculatie ten minste 30 cm vrije ruimte over aan alle zijden van het apparaat en 50
■
cm in de richting van de luchtuitlaat A5.
Gebruik het apparaat niet in de buurt van een radiator of andere warmtebron.
■
Dit apparaat is bedoeld voor de ontvochtiging van ruimtes met een grootte van 58 tot 73 m
■
GEBRUIK VAN HET APPARAAT
De ontvochtiger wordt gebruikt voor bijv. het ontvochtigen van ondergelopen kelders, ruimtes met een hoge vochtigheid
■
enz.
Gebruikt het niet in ruimtes waar stoffen of voorwerpen worden opgeslagen die een nauwkeurige temperatuur- en
vochtigheidsregeling vereisen.
Gebruik het apparaat bij een omgevingstemperatuur van 5 tot 35 °C (41 tot 95 °F). Gebruikt het niet bij temperaturen lager
■
dan 5 °C (41 °F). Anders kan er ijsvorming ontstaan op de verdamper. Dit kan de werking van het apparaat beïnvloeden.
Sluit voor een optimale werking alle ramen en deuren in de ruimte waar u het apparaat gebruikt. Laat de ruimte indien
■
nodig kort ventileren.
Zorg ervoor dat het apparaat op een geschikte plaats staat en correct in elkaar is gezet. Sluit het vervolgens aan op het
■
stopcontact.
1. IN- EN UITSCHAKELEN
Gebruik om het apparaat in- en uit te schakelen de knop B18. Laat de ontvochtiger bij het eerste gebruik gedurende ten
■
minste 24 uur in werking.
Het apparaat schakelt automatisch uit als de ingestelde vochtigheid in de ruimte is bereikt, als de tank A2 vol of
■
verwijderd is, of als de tank A2 onjuist geïnstalleerd is.
Als u het apparaat uitschakelt en binnen korte tijd weer inschakelt, start het apparaat over ongeveer 3 minuten weer op.
■
Deze functie beschermt de compressor tegen schade.
Het apparaat is uitgerust met een Auto-restart functie voor het geval van stroomstoringen. Dit betekent dat de instelling
■
wordt opgeslagen in het geheugen van het apparaat en het na afloop van de stroomstoring automatisch weer gaat
werken in de modus waarin het daarvoor was ingesteld.
Schakel het apparaat na gebruik altijd uit en trek de stekker uit het stopcontact.
■
2. COMFORTMODUS INSTELLEN
De COMFORT-knop B12 dient voor het instellen van de Comfort-modus (intelligente vochtigheidsregeling in de ruimte).
■
De inschakeling van deze modus wordt aangegeven door de indicator B2.
In deze modus wordt de vochtigheid in de ruimte automatisch geregeld afhankelijk van de huidige temperatuur in de
■
ruimte. Er kan geen gewenste temperatuur worden ingesteld.
3. MODUS PERMANENT ONTVOCHTIGEN INSTELLEN
De CONT.-knop B14 dient voor het in- en uitschakelen van de modus permanent ontvochtigen. De inschakeling van deze
■
modus wordt aangegeven door de indicator B5.
In de modus permanente ontvochtiging is het apparaat permanent in werking totdat de condensaattank A2 helemaal vol
■
is. Er kan geen gewenste temperatuur worden ingesteld.
4. VOCHTIGHEID INSTELLEN
Met de knoppen B17 kan de gewenste vochtigheid worden ingesteld tussen 35 en 85% RV (relatieve vochtigheid). Met
■
iedere druk op de knop wordt de instelling met 5% gewijzigd. De ingestelde vochtigheid verschijnt op het led-display
B10.
5. VENTILATORSNELHEID INSTELLEN
De TURBO-knop B15 dient voor het instellen van de normale en hoge ventilatorsnelheid. De instelling van de hoge
■
2
.