6.5 Verbrandingsmetingen
Na het monteren en de indicatieve instelling van de
brander, moeten de emissiewaarden van de rookgassen
worden gecontroleerd. Ze moeten voldoen aan de eisen
van de geldende plaatselijke verordeningen en een
fijnregeling van de brander mogelijk maken.
·
Het
is
belangrijk
verbrandingsproducten van de ketel dicht is, om
meetfouten te voorkomen.
6.6 Werkingscontrole
Bij het in bedrijf stellen of na een herziening van de
brander, voert u de volgende controles uit:
Starten
van
de
brander
vlamdetector
Normale start: als de brander in bedrijf is, de
vlamdetector wegnemen en afschermen
Starten van de brander, met verlichte vlamdetector
dat
het
verloop
met
afgeschermde
·
Om verbrandingsmetingen te verrichten, moet de
ketel op bedrijfstemperatuur zijn.
·
Aanbevolen CO2 gehalte:
1ste gang: 12%
2de gang: 13%.
van
Ý Na afloop van de beveiligingstijd, moet de
branderautomaat zich in beveiligingspositie stellen.
Ý Nieuwe start.
Na afloop van de beveiligingstijd, moet de
branderautomaat zich in beveiligingspositie stellen.
Ý De branderautomaat moet zich in beveiligingspositie
stellen na ca. 20 s voorventilatie
23