Elektrische aansluiting
De aansluitingen op de uitgangsinterfaceklem in de pneumatische regeleenheid voor
eenkanaals instrument
Uitgangsinterfaceklem T1, boden
Pin 1
Pin 2
Uitgangsinterfaceklem T2, boden
Pin 1
Pin 2
De aansluitingen op de uitgangsinterfaceklem in de pneumatische regeleenheid voor
tweekanaals instrument
Uitgangsinterfaceklem T3, boden
Pin 1
Pin 2
Uitgangsinterfaceklem T4, boden
Pin 1
Pin 2
6.9
Aansluiten van de voedingsspanning
De voedingskabel moet ter plaatse worden voorzien door de klant en is geen onderdeel
van de levering.
LET OP
Het instrument heeft geen voedingsschakelaar
‣
Een zekering met een maximaal waarde van 16 A moet door de klant worden voorzien.
Houd de locale voorschriften voor de installatie aan.
‣
De uitschakelaar moet een schakelaar of voedingsschakelaar zijn en worden gelabeld als
uitschakelaar voor het instrument.
‣
De randaardeverbinding moet als eerste voor alle andere aansluitingen worden uitgevoerd.
Gevaar kan ontstaan wanneer de randaarde wordt losgekoppeld.
‣
De uitschakelaar moet in de nabijheid van het instrument worden geïnstalleerd.
Voorbereiden van de voedingsspanning
1.
Waarborg dat een correcte verbinding met het randaardesysteem van het gebouw
aanwezig is.
2.
Gebruik aan aardkabel met min. 0,75 mm
meegeleverd.
48
Kabelader
W2, BK
W2, BU
Kabelader
W2, BN
W2, WH
Kabelader
W3, BN
W3, BU
Kabelader
W28, BN
W28, BU
2
(overeenkomstig 18 AWG), niet
Liquiline Control CDC90
Functie
Eindstandschakelaar, bevestiging van positie
Eindstandschakelaar, bevestiging van positie
Functie
Eindstandschakelaar, bevestiging van positie
Eindstandschakelaar, bevestiging van positie
Functie
Bovengrenswaardeschakelaar
Bovengrenswaardeschakelaar
Functie
Ondergrenswaardeschakelaar
Ondergrenswaardeschakelaar
Endress+Hauser