Onderhoud
· Bij een defekt moet u:
– controleren of het toestel stroom
krijgt (vermogen en besturing);
– de brandstoftoevoer (druk en
opening van de kleppen)
controleren;
– de instelelementen controleren;
– de positie van de schakelaars op
het bedieningsbord controleren.
Symbool
Vastellingen
Brander werkt niet.
Er gebeurt niets.
Normale gasdruk.
Thermostaten kring.
Schakeling in veiligheidsstand met
vergrendeling tijdens de
voorverluchtingstijd.
Schakeling in veiligheidsstand met
vergrendeling.
P
Schakeling in veiligheidsstand met
vergrendeling.
Schakeling in veiligheidsstand met
vergrendeling.
1
ou
Schakeling in veiligheidsstand met
vergrendeling.
Als het defekt aanhoudt:
· controleert u de verschillende
symbolen van het beschreven
programma op de branderautomaat.
De veiligheidsbestanddelen mogen
niet worden hersteld maar moeten
door identieke onderdelen worden
vervangen.
m
Gebruik steeds originele
constructeuronderdelen.
Oorzaken
Onvoldoende gasdruk.
De gaspressiostaat is ontregeld of
defect.
Vreemd lichaam in het
drukmeetnippelkanaal.
Defecte of slecht ingestelde
thermostaten.
Vlamrelais van de defecte
branderautomaat (signaal van een
parasietvlam).
Luchtpressiostaat.
Niet aangepast gasdebiet.
Het bewakingscircuit voor de vlam
is defect.
Ontstekingselektrode(n) in
kortsluiting.
Ontstekingskabel(s)
beschadigd of defect.
Ontstekingstransformator defect.
Branderautomaat defect.
De elektromagnetische kleppen
gaan niet open.
Mechanische blokkering van de
kleppen.
Parasietvlam bij de
thermosstatische onderbreking.
Geen signaal vlam in werking.
02/2004 - Art. Nr. 13 009 064C
Opmerkingen:
Na iedere tussenkomst:
· moet u de verbrandingsparameters
controleren;
· de resultaten op de daarvoor
bestemde documenten noteren.
Oplossingen
De distributiedruk afstellen.
Reinig de filter.
Controleer of vervang de
gaspressiostaat.
Reinig de buizen van de
drukmeetnippel
(zonder vloeistof onder druk).
De thermostaten correct instellen of
vervangen.
Controleer de ionisatie-elektrode.
Vervang de branderautomaat.
De pressiostaat bijregelen of
vervangen.
Het gasdebiet regelen.
Controleer de staat en de positie
van de ionisatie-elektrode in
verhouding tot de massa.
Controleer de staat en de
aansluitingen van het ionisatiecircuit
(kabel en meetbrug).
De elektrode(n) regelen, reinigen of
vervangen.
De kabels aansluiten of vervangen.
De transformator vervangen.
De branderautomaat vervangen.
De bedrading tussen de brander-
automaat en de kleppen controleren.
De spoel verifiëren en zonodig
vervangen.
De klep vervangen.
De dichtheid van de gaskleppen
controleren.
Een naverluchting realiseren.
Het circuit van de ionisatieëlektrode
controleren.
De brander automaat controleren of
vervangen
13