3
Installatie
3.1
Montage
WAARSCHUWING!
Elektrische schok!
Bij de geopende behuizing liggen spanningvoerende
onderdelen bloot!
Î Ontkoppel telkens voordat u de behuizing
opent, het toestel op alle polen van het net!
Aanwijzing
De afdekplaat van de regelaar is af fabriek verbonden met een randaarde
met het behuizingsonderdeel.
Aanwijzing
Sterke elektromagnetische velden kunnen de werking van het toestel aantasten.
Î Let erop dat het toestel en het systeem niet aan sterke elektromag-
netische stralingsbronnen worden blootgesteld.
Gebruik de toestellen uitsluitend in droge en stofvrije binnenruimtes.
Als het toestel niet is uitgerust met een netaansluitkabel en een stekker, moet het
toestel via een extra voorziening met een scheidingsafstand van minimaal 3 mm op
alle polen of met een ontkoppelvoorziening (zekering) conform de geldende instal-
latievoorschriften van het net kunnen worden gescheiden.
Let er bij de installatie van de netaansluitingskabel en de sensorkabels op dat deze
gescheiden van elkaar worden geïnstalleerd.
Voer de volgende stappen uit om het toestel aan de wand te monteren:
1.
Draai de schroef in de afdekplaat eruit.
2.
Til de afdekplaat aan de onderkant ca. 5 – 10 cm op en schuif deze vervolgens naar
boven toe van de behuizing. Draai de randaardeverbinding aan de afdekplaat los.
3.
Markeer het ophangpunt op de ondergrond en monteer de meegeleverde plug
met de bijbehorende schroef.
4.
Haak de behuizing op het ophangpunt vast en markeer de onderste bevesti-
gingspunten op de ondergrond (gatafstand 105 mm).
5.
Plaats de onderste plug.
6.
Haak de behuizing boven vast en fixeer deze met de onderste bevestigings-
schroeven.
7.
Voer de elektrische aansluitingen volgens de klembezetting uit en breng de
randaardeverbinding aan de afdekplaat tot stand (zie pagina 10).
8.
Plaats de afdekplaat op de behuizing.
9.
Sluit de behuizing met de bevestigingsschroef.
Afmetingen en minimale afstanden
7