4.
TEST EN INBEDRIJFSTELLING
Tijdens
de
realisatie
van
inbedrijfstellingsfasen het belangrijkst om maximale veiligheid te garanderen.
De testprocedure kan ook worden gebruikt om regelmatig de apparaten te
controleren die deel uitmaken van de automatisering. Deze handelingen moeten
worden uitgevoerd door gekwalificeerd en ervaren personeel dat verantwoordelijk
is voor het uitvoeren van de nodige tests om de gekozen oplossingen ten opzichte
van de aanwezige risico's te controleren en te controleren of wordt voldaan aan
datgene wat voorzien is in de wetten, normen en voorschriften: in het bijzonder
aan alle vereisten van de norm EN 12453, die testmethoden bepaalt voor het
controleren van automatismen voor hekken een deuren.
De bijkomende apparaten moeten onderworpen worden aan een specifieke
test, zowel wat betreft hun functionaliteit als hun correcte interactie met de
besturing; zie daarvoor de instructiehandleidingen van de afzonderlijke
apparaten.
4.1 Test
De sequentie van de handelingen die uitgevoerd moeten worden om het
apparaat te testen die hieronder beschreven zijn, heeft betrekking op een
typische installatie (fig.2):
01. Controleer of alles wat voorgeschreven wordt in hoofdst.
WAARSCHUWINGEN VOOR DE
is gevolgd.
02. Ontgrendel de motor. Controleer of het mogelijk is om de deur met de hand
open en dicht te doen met een kracht van minder dan 225 Newton.
03. Vergrendel de motor.
04. Test
met
behulp
van
de
sleutelschakelaar, enz.) het openen, sluiten en stoppen van de deur
en controleer of de beweging van de vleugels overeenkomt met wat
verwacht wordt. Voer verschillende tests uit om de beweging van de
deur te beoordelen en eventuele fouten in de montage, afstelling en de
aanwezigheid van bepaalde wrijvingspunten vast te stellen.
05. Controleer één voor één of alle veiligheidsvoorzieningen van het systeem
correct werken (fotocellen, onderloopbeveiliging enz.).
06. Als gevaarlijke situaties die veroorzaakt worden door het bewegen van
de vleugels voorkomen worden door de stootkracht te beperken, moet de
krachtmeting worden uitgevoerd in overeenstemming met de norm EN 12453.
4.2 Inbedrijfstelling
De inbedrijfstelling kan pas plaatsvinden nadat alle testfasen (par.
pag.18) van de besturing en andere aanwezige apparaten met succes zijn
voltooid. Een gedeeltelijke of "voorlopige" inbedrijfstelling is verboden.
01. Stel het technisch dossier van de automatisering samen en bewaar
het ten minste 10 jaar. Dit dossier moet minstens het volgende bevatten:
overzichtstekening van de automatisering, schema met elektrische aanslui-
tingen, risicoanalyse en toegepaste oplossingen, verklaring van overeenstem-
ming van de fabrikant van alle gebruikte apparaten (gebruik voor de besturing
de bijgevoegde EG-verklaring van overeenstemming), kopie van de gebruiks-
handleiding en onderhoudsplan van de automatisering.
02. Breng een plaatje aan op de deur met ten minste de volgende gegevens:
type automatisering, naam en adres van de fabrikant (verantwoordelijke voor
de "inbedrijfstelling"), serienummer, bouwjaar en "CE"-markering.
03. Breng een permanent label of plaatje aan met de handelingen voor
het ontgrendelen en de handmatige bediening.
04. Breng een permanent label of plaatje aan met deze afbeelding
(minimumhoogte 60 mm).
22
05. Stel de verklaring van overeenstemming van de automatisering op en
geef ze aan de eigenaar.
06. Stel de handleiding met "Instructies en waarschuwingen voor het
gebruik van de automatisering" samen en geef deze aan de eigenaar.
07. Stel het onderhoudsplan van de automatisering op (dat alle
onderhoudsvereisten voor de afzonderlijke apparaten moet bevatten) en
geef het aan de eigenaar.
18 – Nederlands
de
de
automatisering
zijn
"ALGEMENE
VEILIGHEID" op
pag.4
besturingen
(zender,
bedieningsknop,
"4.1
4.3 Een pincode instellen (vergrendelingscode besturing)
Nadat u hebt gecontroleerd of de besturing correct werkt, kunt u beslissen om een
pincode in te stellen om de besturing te vergrendelen, zodat de gebruiker geen
test-
en
parameters kan wijzigen, geen waarden kan instellen of het geheugen kan wissen.
LET OP! – Als u de pincode vergeet, kunnen er geen ingrepen worden
uitgevoerd op de plaat. Het is raadzaam om de code te noteren nadat u
ze hebt opgeslagen.
4.3.1.
De pincode instellen (vergrendelingscode besturing)
Voer de onderstaande procedure uit om de vergrendelingspincode van de
besturing in te stellen.
Bij het opnieuw opstarten kunnen geen parameters worden gewijzigd.
Fase
Te verrichten handeling
1
Stel dipswitch 2 in op ON
Blader met behulp van de
2
toetsen op de achterkant naar
nauwkeurig
parameter C2
3
Stel dipswitch 4 in op ON
Stel de pincode (vergrendelings-/
ontgrendelingscode) in met de
toetsen op de achterkant van
de displayplaat
4
(bijvoorbeeld 3-0-9-2)
Schrijf de ingevoerde pincode
op om ze niet te vergeten
5
Stel alle dipswitches in op ON
Houd de twee toetsen op de
Test" op
achterkant gedurende ongeveer
6
2 seconden ingedrukt, totdat het
ingestelde getal knippert: nu is de
pincode opgeslagen
Herstart de besturing om het vergrendelen met code effectief
7
te maken
8
Stel alle dipswitches in op OFF
TABEL 16 - Instelling pincode
Grafische weergave
ON
OFF
1 2 3 4
ON
OFF
1 2 3 4
/
ON
OFF
1 2 3 4
ON
OFF
1 2 3 4
ON
ON
OFF
OFF
1 2 3 4
1 2 3 4
/
ON
OFF
1 2 3 4
ON
OFF
1 2 3 4
ON
OFF
1 2 3 4
+
x 2s
ON
OFF
1 2 3 4
ON
OFF
1 2 3 4