Volgorde van de operaties
De TI-15 maakt gebruik van het Equation Operating System
(EOSé) om uitdrukkingen te berekenen.
1e
Uitdrukkingen binnen haakjes.
2e
Functies die een ) nodig hebben en aan het
argument vooraf gaan.
3e
Breuken.
4e
Machtsverheffing (^) en worteltrekken (‡).
5e
Tekenomkering (L).
6e
Vermenigvuldiging, impliciete vermenigvuldiging, deling.
7e
Optellen en Aftrekken.
Conversies (U n/d/n/d, F/D, 4%).
8e
® voltooit alle operaties.
9th
Basisrekenkunde
q, h, i, j,
Voert cijfers in van 0 tot en met 9.
k, l, m, n,
o, p
T, U, V, W
Telt op, trekt af, vermenigvuldigt, deelt.
r
Voegt het decimaalteken in.
M
Voert een minusteken in. (Handelt niet
als een operator.)
X, Y
Opent, sluit een uitdrukking tussen
haakjes.
®
Voltooit alle operaties.
Deling van een geheel getal
Als u een positief, geheel getal deelt door een positief,
geheel getal met £, wordt het resultaat weergegeven in
de vorm Q r R, waarbij Q het quotiënt is en R de rest.
Als u het resultaat van een deling van hele getallen bij een
volgende berekening gebruikt, gebruikt de TI-15 alleen het
quotiënt; de rest laat hij achterwege.
¥ ¢ ¦ ¤ §
Breuken
Ÿ
Druk op nadat u een cijfer heeft ingevoerd, om de teller
van een breuk aan te geven.
Druk op ¥ nadat u een cijfer heeft ingevoerd, om de
noemer van een breuk aan te geven.
Zowel de teller als de noemer moeten hele getallen zijn. Als
u een noemer invoert die groter is dan 1000, of als een
berekening een noemer oplevert die groter is dan 1000,
geeft de TI-15 de resultaten weer in decimaal formaat.
U kunt ofwel de teller ofwel de noemer als eerste invoeren.
scheidt het hele getal van de breuk in een gemengd
getal.
¢ geeft een menu weer waarin u moet specificeren hoe
breukresultaten worden weergegeven.
¦ U n/d (standaard) geeft resultaten als gemengde getallen
weer.
¦ n/d geeft resultaten als enkelvoudige (onechte) breuken weer.
¢$ geeft een menu weer waarin u de
vereenvoudigingsmethode moet specificeren.
¦ Man (standaard) vraagt om handmatige vereenvoudiging
van breuken.
¦ Auto reduceert de breuk automatisch tot de eenvoudigste
breuk.
N/D"n/d geeft aan dat de resulterende breuk kan worden
vereenvoudigd.
¤ stelt u in staat een breuk handmatig te vereenvoudigen.
§ geeft de factor weer die gebruikt is om een breuk te
vereenvoudigen bij de laatste handmatige
vereenvoudigingsstap. Druk weer op § om de breuk op
het scherm terug te laten komen.
¦ converteert een gemengd cijfer in een onechte breuk
of een onechte breuk in een gemengd getal.
T U V W r « ®
£
Ÿ converteert een breuk in een decimaal, of converteert
een decimaal in een breuk, als dat mogelijk is.
Als een vraagstuk zowel breuken als decimalen bevat,
worden de resultaten weergegeven in het decimale formaat.
Als u echter op ‡ drukt en n/d selecteert, zullen de
resultaten van de deling worden weergegeven in
breukenformaat, als dat mogelijk is.
Procenten
Druk op ª na de invoer van een waarde om een
percentage te berekenen.
Druk op y om een decimaal of een breuk te converteren
in procenten.
Wortels en machtsverheffingen
¬ geeft u de vierkantswortel van een getal. Na invoer van
het getal moet u er op letten dat de haakjes gesloten worden.
¨ verheft een getal tot een door u aangegeven macht.
©
Pi
©
p
voert de waarde
maximaal 13 tekens (3.141592653590). In sommige gevallen
worden resultaten weergegeven met het symbolische
andere gevallen als een numerieke waarde.
Geheugen
Druk na een berekening op z® om het weergegeven
resultaat op te slaan in het geheugen. Als het geheugen al
een waarde bevat, zal dat worden vervangen door de
nieuwe waarde. Als het geheugen een andere waarde bevat
dan 0, verschijnt er een M op het scherm.
Om een waarde uit het geheugen op te roepen voor gebruik
bij een berekening, drukt u één keer op |.
Om het geheugen te wissen, druk op ||.
Opgeslagen operaties
Op1 en Op2 kunnen elke een operatie opslaan met een
constante waarde, die u kunt herhalen door maar op één
toets te drukken, zo vaak u maar wilt.
1. Druk op › of œ.
2. Voer eerst de operator in (+, -, Q, P, IntP, of ^) en dan het
getal.
3. Druk op › of œ.
4. Begin met een startwaarde.
5. Elke keer dat u vervolgens op › of œ drukt, wordt de
operatie met de constante toegepast.
De berekening met de opslagen operatie verschijnt op de
eerste displayregel, en het resultaat verschijnt op de
tweede. Als u de berekeningsregel niet wilt laten
weergeven, druk op ‡$"® om deze te verbergen.
Als de uitdrukking niet op de regel past, zal hij niet worden
weergegeven. Als de ruimte het toelaat, geeft een teller in
de tweede regel aan hoe vaak u op › of œ gedrukt
heeft.
Om de inhoud van Op1 of Op2 te wissen, druk op
‡$$, selecteer Op1 of Op2, en druk op ®. Druk
vervolgens op ‡ om terug te keren naar het laatste
display van het resultaat.
Afronden
U kunt resultaten afronden met Š in combinatie met
positiewaardetoetsen om een bepaald aantal plaatsen te
specificeren. (De intern opgeslagen waarde wordt niet
afgerond.) De berekende waarde wordt aangevuld met
nullen, als dat nodig is. U moet opnieuw op Š drukken,
telkens wanneer u het aantal plaatsen verandert.
-2-
in, die intern wordt opgeslagen tot
z |
› œ
Š ' ' " ˜ ™ š
ª y
¨ ¬
p
, en in