Bij gebruik van de voorverwarmer kunnen geen andere op het kanaal gemonteerde verwarmings- of
koelapparaten worden aangesloten.
Bescherming tegen ijsvorming op R-kasten – als er een hoge vochtigheidsgraad in de afvoerlucht is (bijvoorbeeld
•
in een nieuwbouwhuis), kan het condensaat zich in de winter in de kast gaan ophopen en uiteindelijk bevriezen. De
beschermende functie vermindert automatisch de ventilatie-intensiteit in de winter, wanneer de luchtvochtigheid bin-
nenshuis te hoog is en er gevaar bestaat voor condensatie op de binnenwanden van de kast. Wanneer de bescherming
tegen ijsvorming actief is, wordt het luchtstroomreductiesymbool op het bedieningspaneel weergegeven (zie paragraaf
"Bedieningspaneel C6.1").
De bescherming tegen ijsvorming heeft de volgende instellingen:
Aan – de automatische bescherming tegen ijsvorming is standaard geactiveerd en zal de ventilatie-intensiteit vermin-
deren indien nodig.
Uit – de bescherming tegen ijsvorming werkt niet en de door de gebruiker ingestelde luchtstroom wordt gehandhaafd.
Omgevingsvochtigheid – deze instelling is nodig om de vriescondities te bepalen. Wanneer de instelling 'Auto' is ge-
•
selecteerd zal de luchtvochtigheid binnen het gebouw automatisch worden ingesteld met behulp van een geïntegreer-
de vochtigheidssensor en/of externe vochtigheidssensors aangesloten op klemmen B8 van de regelmodule (zie 'Instal-
latiehandeiding'). Wanneer een bedieningspaneel op een ongeschikte locatie is geïnstalleerd (of niet wordt gebruikt) en
er geen vochtigheidssensors voor de buitenlucht zijn aangesloten, haal dan het vinkje weg bij het veld AUTO en voer de
vochtigheid van de binnenlucht in binnen een bereik van 10...90%.
Een verkeerde waarde voor de luchtvochtigheid binnen kan ertoe leiden dat de vorstbescherming niet
goed werkt.
Stadiumnummers geven de volgorde van de activering van de verwarmings-/koelapparaten aan. Alle units heb-
•
ben een geïntegreerde elektrische verwarming waaraan derhalve vanaf de fabriek Trap 1 is toegewezen. U kunt ook en
'externe spiraal' toewijzen (kanaalgemonteerde waterverwarming/-koeling) of een 'extern DX-apparaat' (unit met dire-
cte verdamping) als een van de trappen. Indien een externe spiraal wordt geselecteerd dan moet u ook aangeven welk
type het is. 'Heet water' (gebruikt voor verwarming) , 'Koud water' (gebruikt voor koeling). Indien er geen aanvullende
verwarmings-/koelingsapparaten beschikbaar zijn of u deze of een elektrische verwarming niet wilt gebruiken dan sele-
cteert u 'Geen'.
Indien u een elektrische verwarming uitschakelt en u geen kanaalgemonteerde verwarming gebruikt
dan kan het zijn dat de gewenste temperatuur niet wordt bereikt wanneer de buitenlucht koud is.
Ontvochting door koeling toestaan – deze instelling moet worden geactiveerd om een DX-unit of kanaalgemonte-
•
erde waterkoeler voor het ontvochten van de toevoerlucht te kunnen gebruiken. In de instellingen voor de standaard
luchtverversingsmodi zal een optie voor het invoeren van een gewenste vochtigheidswaarde verschijnen (zie Hoof-
stuk 2.5.2).
LUCHTKWALITEIT – hier kunt u de luchtkwaliteitsregeling activeren en instellen die in de modus AUTO zal worden ge-
bruikt (zie Hoofdstuk 2.5.2).
Luchtzuiverheidsregeling – een functie luchtzuiverheidsregeling in-/uitschakelen. Ten minste één CO2 of VOC-sensor
•
moet op de regelmodule worden aangesloten om deze functie te activeren (zie Hoofdstuk 2.5.2). Indien luchtverversing
op basis van een weekschema wordt gevraagd dan moet deze functie worden uitgeschakeld.
Vochtregeling – de functie vochtregeling in-/uitschakelen. Voor de functie vochtregeling is er een vochtigheidssensor
•
nodig. Indien er geen vochtigheidssensor op de regelmodule is aangesloten dan zal de in het bedieningspaneel geïnte-
greerde sensor voor dit doel worden gebruikt (zie Hoofdstuk 2.5.2).
Sensor 1 – speci ceer het type sensor aangesloten op klem B8 (zie "Installatiehandeiding"). Indien deze sensor niet
•
beschikbaar is, selecteer dan "Geen".
Vochtigheid buitenlucht – deze optie verschijnt alleen indien een van de sensors van het type RH is (Relatieve Vochtig-
•
heid). Indien een van de aangesloten sensors in de luchtstroom vanaf buiten is geïnstalleerd, geef dan aan welke dat is.
Indien geen van de geïnstalleerde vochtigheidssensors de vochtigheid buiten meet, selecteer dan "Geen".
Minimaal – selecteer het ventilatievoud waarmee de unit zal draaien wanneer de luchtkwaliteit (verontreinigingsniveau
•
of vochtigheid) goed is. Indien 0% wordt geselecteerd dan zal de unit bij een lage mate van luchtvervuiling stoppen
(hoge luchtzuiverheid).
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
DOMEKT C8_user manual_23-12
39