Scannen in de Basismodus (Basic Mode)
Opmerking
Als u scant zonder eerst een voorbeeld weer te geven, worden de kleuren aangepast aan het
documenttype dat onder Bron selecteren (Select Source) is geselecteerd.
4.
Selecteer Doel (Destination).
Opmerking
Als u met 301 dpi of meer wilt scannen, gaat u naar het tabblad Geavanceerde modus
(Advanced Mode).
Scannen in de Geavanceerde modus
5.
Selecteer Uitvoerformaat (Output Size).
De beschikbare opties voor het uitvoerformaat zijn afhankelijk van wat u onder Bron selecteren
(Select Source) en Doel (Destination) hebt geselecteerd.
6.
Geef naar wens het scangebied (bijsnijdkader) op.
Pas de grootte en de positie van het scangebied (bijsnijdkader) aan in het voorbeeldgebied. U kunt
ook twee of meer bijsnijdkaders maken.
Als een gebied niet is opgegeven, wordt het document gescand op documentformaat (Automatisch
bijsnijden). Wanneer een gebied is geselecteerd, wordt alleen het geselecteerde gebied gescand.
Bijsnijdkaders aanpassen
7.
Stel de gewenste Afbeeldingscorrecties (Image corrections) in.
Kleurenpatroon... (Color Pattern...)
Klik op Kleurenpatroon... (Color Pattern...) om het dialoogvenster Kleuraanpassing (Color
Adjustment) te openen, waarin u de kleuren van de afbeelding kunt aanpassen. U kunt kleuren
corrigeren die bijvoorbeeld zijn vervaagd als gevolg van overkleuring en de natuurlijke kleuren
reproduceren.
Kleuren aanpassen met een kleurenpatroon
8.
Klik op Scannen (Scan).
Het scannen begint.
Opmerking
Wat er met ScanGear (stuurprogramma) gebeurt na het scannen kan worden opgegeven bij
Status van dialoogvenster ScanGear na het scannen (Status of ScanGear dialog after
scanning) op het tabblad Scannen (Scan) van het dialoogvenster Voorkeuren (Preferences).
Tabblad Scannen (Scan)
Opmerking
(Advanced Mode)
Lehekülg 457 / 658