Correctie buitentemp opn
(6100)
Gebouwtijdconstante
(6110)
Vorstbev installatie
(6120)
Warmtevraag onder/ boven
bui temp
(6128, 6129)
Warmte vrg met
Eco-modus
(6131)
Opnemer opslaan
(6200)
Controlle nr warmtebron 1/
warmtebron 2/opslagtank/
verw groepen
(6212-6217)
135581-01 07.11
Tapw circ opnemer B39: opnemer voor de retourleiding van de tapwatercirculatie.
Bufferopnemer B4: onderste bufferopnemer.
Rookgas temp opn B8: uitlaatgastemperatuuropnemer voor de alarmfunctie.
Aanvoertemp opnemer B10: gemeenschappelijke aanvoeropnemer bij ketelcasca-
den.
Tapw laadopnemer B36 tapwateropnemer voor tapwater-laadsystemen.
Cascade ret opn B70: gemeenschappelijke retourleidingopnemer bij bij ketelcasca-
den.
Instelling van een correctiewaarde voor de buitenopnemer.
De reactiesnelheid van de theoretische vertrektemperatuur wordt beïnvloed door
de glijdende buitentemperaturen in functie van het ingestelde "type constructie"
van het gebouw.
Voorbeeld waarden:
40 voor gebouwen met dikke muren of met een externe isolatie
20 voor gebouwen van normale constructie.
10 voor gebouwen van lichte constructie.
De verwarmingsgroeppomp wordt zonder warmtevraag afhankelijk van de buiten-
temperatuur geactiveerd. Als de buitentemperatuur de onderste grenswaarde van -
4°C bereikt, wordt de verwarmingsgroeppomp geactiveerd. Als de buuitentempera-
tuur tussen -5°C en +1,5°C ligt, wordt de pomp om de 6 uur gedurende 10 min geac-
tiveerd. Bij het bereiken van de bovenste grenswaarde van 1,5°C wordt de pomp
uitgeschakeld.
De warmte-opwekker wordt alleen in bedrijf genomen, wanneer de buitentempera-
tuur onder of boven de hier ingestelde waarde ligt.
De ecobedrijfsmodus kan in het menu Speciaal bedrijf/Service onder prog.-nr. 7139
worden gekozen. De warmtegenerator (K27 bij QX.. of uitgang UX) wordt bij ecotoe-
passing als volgt ingezet:
Uit: warmtegenerator blijft geblokkeerd
Tapw In: warmtegenerator wordt vrijgegeven voor leidingwaterlading.
In: warmtegenerator is altijd vrijgegeven.
Onder prog.-nr. 6200 kunnen opnemertoestanden worden opgeslagen. Dit gebeurt
automatisch; na wijziging van de installatie (verwijderen van een opnemer) moet de
toestand op de opnemerklemmen echter opnieuw worden opgeslagen.
Het basisapparaat genereert ter identificatie van het installatieschema een contro-
lenummer, dat bestaat ui de in de tabel vermelde nummers:
Cascaderegelaar ISR BCA C/ISR BCA-SGB B
Programmering
73