OUSBT66
5.1.4
Montage in leidingen
1
5
Toegestane en verboden installatieposities in leidingen
Voldoe aan de volgende voorwaarden. Anders loopt u het risico op beschadiging van het
meetpunt of verkeerde meetwaarden.
‣
De diameter van de leiding moet tenminste 50 mm zijn (2").
‣
Installeer de sensor op plaatsen met consistente doorstroomomstandigheden.
‣
De beste installatielocatie is in de stijgleiding (pos. 1).
‣
Installatie is ook mogelijk in de horizontale leiding (pos. 5).
‣
Installeer de sensor niet op plaatsen waar luchtzakken of luchtbellen optreden (→ 5,
pos. 3) of waar afzettingen kunnen ontstaan (pos. 2).
‣
Vermijd installatie in een zakleiding (pos. 4).
‣
Lijn de sensor zodanig uit dat het medium door de meetopening stroomt (zelfreinigend
effect).
5.2
Montage van de sensor
LET OP
Montagefouten
Mogelijkheid van sensorschade, getwiste kabel en dergelijke
‣
Waarborg dat de sensorbodies zijn beschermd tegen schade door externe krachten zoals
trolleys op aangrenzende paden.
‣
Vermijd overmatige trekkrachten op de kabel (bijv. door rukachtige bewegingen).
‣
Houd de nationale aardingsvoorschriften aan bij het gebruik van metalen armaturen.
Dankzij de aansluitingen in de kopplaat, kan de sensor direct in vergisters en bioreactors met
een passende procesaansluiting worden geïnstalleerd of in een geschikte armatuur.
Endress+Hauser
Detail A
3
5
2
5
4
3
Detail A
90°
2
Installatie
A0029258
11