Meting:
1. Richt de meetopening (1), best verticaal, op het meetobject. Let er op dat het meetobject
niet kleiner is als de IR-meetspot van het apparaat (zie ook IR-meetvlekgrootte).
2. Druk op de meetknop (5) en houd deze ingedrukt. De meetwaarde wordt op het display
(24) weergegeven. De aangegeven meetwaarde komt overeen met de gemiddelde
oppervlaktetemperatuur van de IR-meetspot. Tijdens de meting wordt „SCAN" (13) zicht-
baar op het display.
3. Na het loslaten van de meettoets (5) wordt, voor een, betere aflezing, de laatste meet-
waarde nog ca. 7 seconden op het display zichtbaar. Verder wordt ook de indicatie
„HOLD" (14) zichtbaar.
4. Het apparaat schakelt zich 7 seconden na het loslaten van de meettoets (5) automatisch
uit.
5. Bij overschrijden van het temperatuurmeetbereik wordt „——„ op het display zichtbaar.
Voor het vaststellen van de warmste plaats van het meetobject moet u bij ingedrukte meet-
toets (5) het meetobject systematisch met „zigzag bewegingen „afscannen" tot de warmste
plaats gevonden is. De hoogst gemeten temperatuur tijdens de meting wordt bij geacti-
veerde max-temperatuurfunctie als maximale temperatuur (22) links onderaan op het dis-
play weergegeven.
Om een nauwkeurige meetwaarde te krijgen, moet de infrarood thermometer aangepast
zijn aan de omgevingstemperatuur. Laat het apparaat bij verandering van standplaats aan
de nieuwe omgevingstemperatuur wennen.
Glanzende oppervlakken vervalsen het meetresultaat. Ter compensatie kan het oppervlak
van glanzende voorwerpen met kleefband of matzwarte verf afgedekt worden. Het appa-
raat kan niet door transparante oppervlakken zoals b.v. glas meten. Het apparaat zal in
plaats daarvan de oppervlaktetemperatuur van het glas meten.
Langere metingen van hoge temperaturen op een kleine meetafstand leiden tot het het
opwarmen van het meetapparaat en daarmee tot foutieve metingen. Om nauwkeurige meet-
waarden te bereiken geldt de vuistregel: hoe hoger de temperatuur hoe groter de meetaf-
stand en hoe korter de meetduur moeten zijn.
50