452234.69.17 · 05/2012 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP S 130 IR
7 Montage
Belangrijk:
De aanwijzingen/instellingen in de instructie van de warmtepompmanager moeten ab-
soluut in acht genomen worden en uitgevoerd worden; bij niet-naleving ontstaan func-
tiestoringen.
Minimaal debiet verwarmingswater
Het minimale debiet verwarmingswater van de warmtepomp dient in elke bedrijfstoe-
stand van de verwarmingsinstallatie gegarandeerd te zijn. Dit kan bijv. door installatie
van een open verdeler WHW 10 bereikt worden.
OPMERKING
Het gebruik van een overstroomventiel is alleen bij oppervlakteverwarmingen en een
max. verwarmingswaterdebiet van 1,3 m³/h aan te bevelen. Bij niet in acht nemen
kunnen er storingen in de installatie ontstaan.
Vorstbeveiliging bij kans op vorst
Indien de warmtepompmanager en de verwarmingscirculatiepompen bedrijfsklaar zijn,
werkt de vorstbeveiliging van de warmtepompmanager. Bij buitenbedrijfstelling van de
warmtepomp of bij stroomuitval moet de installatie worden geleegd. Bij warmtepomp-
systemen waarbij stroomuitval niet herkend kan worden (vakantiehuis), moet de ver-
warmingskring met een geschikte vorstbeveiliging worden gebruikt.
7.3
Aansluiting aan de kant van de warmtebron
De aansluiting dient als volgt te worden uitgevoerd:
De glycolwaterleiding op vertrek en terugloop warmtebron van de warmtepomp aan-
sluiten.
Daarbij moet het hydraulische basisschema in acht genomen worden.
OPGELET!
ACHTUNG
In de warmtebroningang van de warmtepomp moet de bijgevoegde vuilzeef worden
gemonteerd om de verdamper tegen verontreiniging te beschermen.
ACHTUNG
OPGELET!
Er wordt aangeraden om de waterzijde met de optioneel verkrijgbare debietschakelaar
uit te rusten.
Bovendien moet een afscheider van microluchtbellen in de warmtebroninstallatie wor-
den ingebouwd.
Het glycolwater moet vóór het vullen van de installatie worden vervaardigd. De concen-
tratie glycolwater moet minimaal 25 % zijn. Dit garandeert vorstbestendigheid tot ca. -
14 °C.
Er mogen uitsluitend antivriesmiddelen op monoethyleenglycol- of propyleenglycolba-
sis worden gebruikt.
De warmtebroninstallatie moet worden ontlucht en op dichtheid worden gecontro-
leerd.
OPGELET!
ACHTUNG
Het glycolwater moet ten minste voor 25 % uit een vorstbeveiliging op mono-
ethyleenglycol- of propyleenglycolbasis bestaan en moet voor het vullen worden
gemengd.
12