11
Storingen zoeken
Storing
De automatisering gaat niet open of
dicht.
De automatisering voert de ingestelde
functies niet uit.
De beweging van de panelen is niet
lineair of ze keren de beweging zonder
reden om.
De automatisering gaat open maar niet
dicht.
De veiligheidsvoorzieningen grijpen niet
in.
De automatisering gaat vanzelf open.
het vergrendelingsmechanisme
vergrendelt of ontgrendelt de deuren
niet.
24
Mogelijke oorzaak
Er is geen netvoeding (display uit).
Externe accessoires in kortsluiting.
De deur is vergrendeld met grendels of sloten.
Functieselector met verkeerde instelling.
Bedieningselementen of veiligheidsinrichtingen altijd
geactiveerd.
De automatisering heeft het inleren van de
stophoogtes niet juist uitgevoerd.
Het testen van de veiligheidsvoorzieningen geeft
aanleiding tot afwijkingen.
De openingsinrichtingen zijn geactiveerd.
De automatische sluiting werkt niet.
Verkeerde aansluitingen tussen de
veiligheidsvoorzieningen en de elektronische
besturing.
De openingsinrichtingen en veiligheidsvoorzieningen
zijn instabiel of detecteren bewegende lichamen.
De automatisering heeft een afwijking vastgesteld.
Verkeerde aansluiting van het
vergrendelingsmechanisme op de elektronische
besturing.
De beugels voor koppeling van het
vergrendelingsmechanisme, die op de
loopwagens zijn bevestigd, worden niet van het
vergrendelingsmechanisme ontkoppelt.
Als aan de ontgrendelingskoord wordt getrokken,
worden de deuren niet ontgrendeld.
Interventie
Controleer de netspanning.
Sluit alle accessoires van de klemmen -24V/+24V
af en sluit ze één voor één weer aan (controleer de
aanwezigheid van 24 V-spanning).
Controleer of de deuren vrij kunnen bewegen.
Controleer en corrigeer de instellingen van de
functieselector.
Sluit de apparaten van de klemmenborden af en
controleer de werking van de deur.
Voer een reset uit door de automatisering uit en weer
in te schakelen
Overbrug één voor één de contacten TS/OS-R TS/
OS-L
TS/CS-E TS/CS-I.
Controleer of de openingssensoren niet onderhevig
zijn aan trillingen, geen valse detectie uitvoeren
en of er geen bewegende objecten in het actieveld
aanwezig zijn.
Controleer en corrigeer de instellingen van de
functieselector.
Controleer of de veiligheidscontacten van de
voorzieningen juist op de klemmenblokken zijn
aangesloten en of de relatieve jumpers zijn verwijderd.
Controleer of de openingssensoren niet onderhevig
zijn aan trillingen, geen valse detectie uitvoeren en
of er geen bewegende lichamen in het actieveld
aanwezig zijn.
Controleer de aanwezigheid van het stroomnet.
Controleer de aansluiting van de batterij en de
efficiëntie ervan.
Controleer de sluiting van het 1-EO-contact.
Controleer of de functieselector in de beveiligde
modus staat (het symbool van het hangslot moet
verlicht zijn).
Controleer de positie van het
vergrendelingsmechanisme en de 1-S1-aansluiting,
indien aanwezig.
Controleer de goede aansluiting van gekleurde kabels
van het vergrendelingsmechanisme.
Controleer de regeling van de positie van de beugels.
Controleer de goede bevestiging
van de ontgrendelingskoord op het
vergrendelingsmechanisme.