4. Installatie
C1
D
A
55
OPGELET
U mag de dichtheid niet controleren wanneer de installatie
rechtstreeks is blootgesteld aan zonnestraling (risico op
stoom vorming) of bij temperaturen onder het vriespunt
(risico op aantastingen).
1. Open de vertrekklep volledig (stand 45°) C1.
B2
2. Sluit de retourklep C2 (stand 90°).
3. Open de klep van de debietmeter volledig A.
4. Sluit het vulstation aan op het solarstation. De vulleiding moet
C2
aangesloten worden op de vulklep B2. De aftapleiding moet
aangesloten worden op de aftapklep B1 en op een opvangvat voor
de warmtegeleidende vloeistof.
B1
5. Open de vulklep B2 en de aftapklep B1.
6. Zet het vulstation in werking. Laat het station draaien en controleer
of er altijd voldoende vloeistof is.
7. Ontlucht meerdere keren met behulp van de ontluchtingsdop
totdat de warmtegeleidende vloeistof geen luchtbelletjes en
vuildeeltjes meer bevat.
8. Voor het ontluchten van het pompgedeelte moet de retourklep
C2 langzaam geopend en weer gesloten worden. .
9. Sluit de aftapklep B1 en laat de druk stijgen tot 5 bar (0.5 MPa) en
sluit daarna de vulklep B2.
10.Open de retourklep C2 en de vertrekklep C1 (stand 0°).
11.Als de druk van de installatie afneemt, moet de afdichting hersteld
worden.
12.Zodra de test is afgelopen: voer de installatiedruk op tot aan de
werkdruk van de veiligheidsklep (controle op de werking van deze
klep).
Bij afwezigheid van lucht in het zonnecircuit mag de testdruk niet
dalen.
L000546-E
n Vullen
OPGELET
Voor het vullen van de installatie, moet men de voordruk
van het expansievat meten en deze aan de plaatselijke
omstandigheden aanpassen.
(Voordruk = statische hoogte / 10 + 0.3 bar (1.0 + 0.03
MPa) (0.03 MPA)).
OPGELET
Controleer de aansluiting op de zonnecollectoren en de
wartel van de sensor van de collector.
Vuldruk
OBS 200...400 OBES 200...400
23/11/2015 - 300029406-05