28 Werkzaamheden voor het verhelpen van storingen
28.1 Gedrag bij storingen
28.2 Storingsindicaties
1
Afb. 28: Storingsindicaties
28.3 Storingen
23.01.2020
23 .0 1. 20 20
PFT-TRANSPORTSYSTEEM Deel 2 Overzicht - Bediening
Algemeen geldt:
1. Bij storingen, die direct gevaar voor personen of materiaal
vormen, direct de noodstopfunctie uitvoeren.
2. Oorzaak van de storing bepalen.
3. Indien bij het verhelpen van de storing werkzaamheden in
de gevarenzone nodig zijn, de installatie uitschakelen en
beveiligen tegen opnieuw inschakelen.
4. Verantwoordelijke personen ter plaatse onmiddellijk over
de storing informeren.
5. Afhankelijk van het type storing, deze door geautoriseerd
vakpersoneel laten verhelpen of zelf verhelpen.
De volgende inrichting geeft een storing aan:
Pos.
Lichtsignaal
1
Controlelamp
2
Controlelamp
2
In de volgende tabel staan de mogelijke oorzaken voor storingen
en de werkzaamheden voor het verhelpen daarvan.
Bij vaker optredende storingen, de daadwerkelijke belasting
afhankelijk van het onderhoudsinterval verkorten.
Bij storingen, die door de volgende aanwijzingen niet kunnen
worden verholpen, contact opnemen met de leverancier.
Inhoudsopgave
AANWIJZING!
De volgende storingstabel geeft informatie over
wie geautoriseerd is de storing te verhelpen.
Beschrijving
Brandt bij verkeerde draairichting
geel
van de motor.
Brandt wanneer er een fase in
de toevoerleiding ontbreekt.
Brandt bij storing
rood
motorbeveiligingsschakelaar.
Pagina 29