De spanning van de
drijfriem controleren
Onderhoudsinterval: Om de 250 bedrijfsuren
1.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak,
laat de maai-eenheid zakken, stel de parkeerrem
in werking, zet de motor af en verwijder het
sleuteltje.
2.
Maak de 4 onverliesbare bouten los waarmee
de bovenkant en onderkant van de drijfriemkap
aan de machine zijn bevestigd
Figuur 26
1. Onverliesbare bouten van drijfriemkap
Figuur 27
1. Moer van spanpoelie
(Figuur
26).
g319558
g383549
2. Moer van spanpoeliestang
3.
Maak de moer van de spanpoelie los, maar
verwijder deze niet
Opmerking:
los te maken, moet u de bevestigingsbout
ervan tegenhouden aan de binnenkant van het
maaidek.
4.
Stel de moer op de stang van de spanpoelie af
om de riem aan te spannen
5.
Gebruik een enkele riemspanningsmeter en
duw de riem naar beneden om de spanning als
volgt te controleren
•
Bij een nieuwe riem moet u de riem 5 mm
naar beneden kunnen duwen met een kracht
van 6 tot 6,4 kg.
•
Bij een gebruikte riem moet u de riem 5 mm
naar beneden kunnen duwen met een kracht
van 5,1 tot 5,6 kg.
1. Riem zonder uitgeoefende
kracht
6.
Stel indien nodig de moer op de stang van de
spanpoelie af om de riem aan te spannen of
losser te zetten.
7.
Draai de rotor handmatig een aantal slagen en
controleer de spanning van de riem opnieuw;
als de spanning niet juist is, controleer en stel af
tot ze juist is.
8.
Draai de moer van de spanpoelie vast met een
torsie van 100 N·m.
9.
Monteer de drijfriemkap
25
(Figuur
27).
Om de moer van de spanpoelie
(Figuur
27).
(Figuur
28):
Figuur 28
2. Riem die 5 mm ingeduwd
is
(Figuur
26).
g313475