13 Sluit de kabels aan die verbonden moeten zijn met de kaart.
Raadpleeg de kaartdocumentatie voor informatie over de kabel-
aansluitingen van de kaart.
KENNISGEVING:
Kabels die over de kaarten zijn geleid, kunnen er voor zorgen dat de computerkap
niet goed sluit of dat er schade aan de apparatuur ontstaat.
KENNISGEVING:
aan op het netwerkapparaat en pas daarna op de computer.
14 Plaats de computerkap terug, sluit de computer en apparaten opnieuw
op het lichtnet aan en zet ze vervolgens aan.
15 Ga als volgt te werk als u een geluidskaart hebt geplaatst:
Open System Setup (zie "System Setup" op pagina 188), ga naar
a
Onboard Devices (Ingebouwde apparatuur) en selecteer Integrated
Audio (Geïntegreerde audio), en wijzig vervolgens de instelling
in Off (Uit).
Sluit externe audioapparaten aan op de connectoren van de
b
geluidskaart. Sluit geen externe apparaten aan op de microfoon-,
speaker/hoofdtelefoon- of line-in-connectoren op het achterpaneel.
Zie "Connectoren op het achterpaneel" op pagina 19.
16 Ga als volgt te werk als u een netwerkadapter hebt geïnstalleerd en
de geïntegreerde netwerkadapter wilt uitschakelen:
Open System Setup (zie "System Setup" op pagina 188),
a
ga naar Onboard Devices (Ingebouwde apparatuur) en selecteer
Integrated NIC (Geïntegreerde NIC), en wijzig vervolgens de
instelling in Off (Uit).
Sluit de netwerkkabel aan op de connectoren van de nieuwe netwerk-
b
adapter. Sluit de netwerkkabel niet aan op de geïntegreerde connector
op het achterpaneel. Zie "Connectoren op het achterpaneel"
op pagina 19.
17 Installeer de benodigde stuurprogramma's voor de kaart zoals beschreven
in de kaartdocumentatie.
132
Onderdelen verwijderen en installeren
geleid geen kabels van kaarten over of achter de kaarten.
als u een netwerkkabel gaat aansluiten, sluit die dan eerst