6. INSTALLATIE
ZORGVULDIG LEZEN!
De aangesloten leidingen moeten dezelfde afmetingen
•
hebben als de inlaat- en uitlaatopeningen van het ven-
tilatietoestel. Kleinere pijpdiameters kunnen ervoor zor-
gen dat de efficiëntie van het toestel afneemt en dat de
levensduur wordt verkort. Sluit de inlaat- en uitlaatope-
ningen (rechthoekige/ronde opening) aan met behulp
van flexibele koppelingen om vibratie te voorkomen.
Alle aansluitingen van de distributiepijpen naar het ven-
tilatietoestel moeten worden afgedicht met een band of
met afdichttape. De minimumafstand tussen de kraag van
de pijp of adapter en de hals van het toestel is 500 mm.
Installeer de bevochtiger in de buitenluchtleiding op een
afstand van 2 m vóór de aansluiting van de buitenluchtin-
laat en op de afvoerleiding op een afstand van 2 m vanaf
de afvoeruitlaat. Sluit servomotoren aan volgens de over-
eenkomstige aansluitklemmen op de behuizing van de
bedieningseenheid.
Stel de bevochtigers zo in dat ze gesloten zijn wanneer
het toestel is uitgeschakeld en geopend zijn wanneer het
toestel in bedrijf is. Verkeerde posities van de bevochti-
gers kunnen het toestel beschadigen.
2VV. Innovatieve oplossingen voor u en uw bedrijf sinds 1995.
6.3. AANSLUITEN VAN ELEK-
TRISCHE ACCESSOIRES
LET OP!
Voordat u de binnenzijde van het toestel opent, moet de
•
netvoeding zijn uitgeschakeld!
De elektrische bedrading van de ventilatietoestellen
•
moet worden geïnstalleerd overeenkomstig de aanbe-
velingen van een professionele elektricien. De elektri-
sche bedrading moet worden uitgevoerd door iemand
die bevoegd is om elektrische installaties uit te voeren.
Het is noodzakelijk om alle instructies van de handlei-
ding evenals lokale wetgeving en voorschriften te vol-
gen.
Bedradingsschema's die op het product worden ver-
•
meld, hebben prioriteit boven schema's in deze hand-
leiding! Vóór het aansluiten controleert u of de indica-
ties van de aansluitklemmen overeenkomen met het
schema. Bij twijfel neemt u contact op met de leveran-
cier en sluit u het toestel niet aan.
Als het product is aangesloten op een niet-origineel be-
•
dieningssysteem, neemt u contact op met de leveran-
cier van het betreffende systeem voor een bedradings-
schema van de bedieningselementen.
Het toestel moet worden aangesloten op de netspan-
•
ning met behulp van een hittebestendige, stijve, ge-
isoleerde kabel met een diameter die voldoet aan de
lokale voorschriften.
Om geen afbreuk te doen aan de elektrische veiligheid,
•
moeten alle kabels in de openingen aan de zijkanten
van de behuizing van de bedieningseenheid passen.
Eventuele modificaties van de interne elektrische aan-
•
sluiting van het toestel zijn verboden en kunnen verlies
van de garantie tot gevolg hebben!
De correcte werking van het toestel kan alleen worden
•
gegarandeerd wanneer er originele accessoires wor-
den gebruikt.
Als het nodig is om een sensor of regulerend onderdeel
•
in het toestel of de behuizing van het toestel te installe-
ren, raadpleegt u de fabrikant van het toestel (of diens
vertegenwoordiger).
35