Probleem
Het beeld is wazig of
onscherp.
Het onderwerp van de
opname is te donker.
Het onderwerp van de
opname is te helder.
166
Oorzaak
Het onderwerp valt bui-
ten het focusbereik.
Het onderwerp laat zich
moeilijk scherpstellen.
Er is niet voldoende
licht.
Het onderwerp is don-
ker ten opzichte van de
achtergrond.
Het onderwerp valt
buiten het bereik van
de flitser.
Het onderwerp is te
dichtbij, waardoor het
flitslicht te fel is.
Het onderwerp is te
licht ten opzichte van
de achtergrond.
Oplossing
• Onder normale opnameomstandig-
heden moet u een minimumafstand
van 50 cm tot het onderwerp aan-
houden.
• In de modus Macro moet u een
afstand van 30 – 50 cm tot het onder-
werp aanhouden (5 – 50 cm bij maxi-
male groothoekinstelling).
• In de modus Digitale Macro moet u
een afstand van 5 – 50 cm tot het
onderwerp aanhouden bij maximale
groothoekinstelling.
• Gebruik de modus Oneindig om opna-
men te maken van onderwerpen in
de verte.
• Gebruik de focusvergrendeling of
AF lock om de opname te maken.
Zie Onderwerpen opnemen die moeilijk
scherp te stellen zijn (focusvergrendeling,
AF lock) (p. 90).
• Schakel de flitser in.
• Stel de belichtingscompensatie in op
een positieve waarde (+). Gebruik
AE lock of gebruik spotmeting.
• Maak de opname binnen 5,0 m van
het onderwerp met de maximale
groothoek of binnen 3,0 m van het
onderwerp bij de maximale telelensin-
stelling wanneer u de flitser gebruikt.
• Verhoog de ISO-waarde voordat u
de opname maakt.
• Houd bij het gebruik van de flitser een
afstand van ten minste 50 cm tot het
onderwerp aan.
• Stel de belichtingscompensatie in op
een negatieve waarde (-). Gebruik
AE lock of gebruik spotmeting.