4.2
Opstellen
1. Zorg ervoor dat de ontluchtingsslang (afb. 4, item 1) op het
ontluchtingsventiel (2) wordt geschroefd. In de fabriek werd
op de fitting PTFE tape aangebracht en deze moet worden
vastgedraaid met een schroefsleutel.
1
2. Bevestig minimaal 15 m nylon luchtvrije spuitslang aan het
spuitstuk. Gebruik geen PTFEtape of afdichtingsmiddel met
schroefdraad op de verbinding van de spuitslang.
3. Bevestig een luchtvrij spuitpistool op de spuitslang. Bevestig
de tip nog niet op het spuitpistool. Verwijder de tip als deze al
is bevestigd.
a.
Om twee pistolen te gebruiken, verwijdert u de plug van de tweede
pistooluitlaat op de filtermontage. Bevestig een slag en pistool op
de uitlaat.
Voor het gebruik van meerdere pistolen, sluit u het
i
spruitstuk voor meerdere pistolen aan op de enkele
uitlaat van het pistool. Bevestig een slag en pistool
op elke uitlaat. Zorg ervoor dat de tweede uitlaat
van het pistool van een plug voorzien blijft. Zie
"Technische gegevens", onderdeel 3.4 om het aantal
pistolen en het maximale spuitformaat te bepalen.
4. Vul het oliereservoir voor de helft met Piston Lube (P/N 314-
480). Dit verlengt de levensduur van de pakking.
Piston Lube voorkomt verhoogde slijtage van de
pakkingen.
Let op
PowrTwin Plus DI
NL
2
Let op
.
10. Zorg ervoor dat de spuitruimte goed geventileerd is
11. Plaats de spuitinstallatie buiten de directe spuitzone om een
11
5. Controleer bij hydraulische spuitinstallaties dagelijks het
hydraulische vloeistofpeil alvorens de spuitinstallatie in te
schakelen. Het hydraulische vloeistofpeil moet staan op het
"Vol"-streepje op de peilstok.
U dient te allen tijde door Titan goedgekeurde
hydraulische vloeistof (Coolflo, P/N 430-361) in het
hydraulische systeem te gebruiken. Gebruik geen
andere hydraulische vloeistof. Het gebruik van een
andere hydraulische vloeistof kan het hydraulische
systeem ernstig beschadigen en de garantie komt
dan te vervallen.
6. Apparaten met benzinemotor - Controleer dagelijks
het oliepeil van de motor alvorens de spuitinstallatie
in te schakelen. Het oliepeil van de benzinemotor is
vastgesteld door de fabrikant van de motor. Raadpleeg de
onderhoudshandleiding van de fabrikant van de motor die
met deze spuitinstallatie is meegeleverd.
7. Voor elektrische modellen, gebruikt u een service-uitlaat van
20 amp. Plaats het elektrische model steeds binnen 10 tot 15
voet van de service-uitlaat. Gebruiker een korte elektrische
kabel en een lange verfslang. Elk verlengsnoer zal een
daling van het voltage veroorzaken. Als een verlengsnoer
noodzakelijk is, gebruik dan alleen een geaard driedraads nr.
12 verlengsnoer.
8. Controleer of de spuitinstallatie geaard is. Alle spuitinstallaties
zijn uitgerust met een aardaansluiting. Een aardkabel (niet
meegeleverd) moet gebruikt worden om de spuitinstallatie
aan te sluiten op een betrouwbaar aardpunt. Raadpleeg
de ter plekke geldende elektrische voorschriften voor
gedetailleerde aardingsinstructies.
Het is belangrijk om op een correcte wijze te aarden.
Dit geldt zowel voor benzinemodellen als voor
elektrisch aangedreven modellen. De doorstroming
van bepaalde stoffen door de nylon vloeistofslang
zal een opbouw van statisch elektrische lading tot
gevolg hebben, die bij ontlading de aanwezige
dampen van oplosmiddelen kan ontvlammen en een
explosie kan veroorzaken.
9. Filtreer alle verf met behulp van een nylon zeef om zeker
te zijn van een probleemloze bediening en om veelvuldige
reiniging van het inlaatrooster en de pistoolfilter te vermijden.
om gevaar te voorkomen bij het werken met vluchtige
oplosmiddelen of uitlaatgassen.
Als lak of andere ontvlambare materialen moeten
worden gespoten, plaats de spuitinstallatie dan
ALTIJD buiten de directe spuitzone. Zo niet, kan dit
een explosie veroorzaken.
verstopte luchtinlaat bij de motor of elektrische motor met
overbeneveling te vermijden.
Functioneren