b.
Maak de klemmen van de ondersteuningsstaaf los en schuif de
ondersteuningsstaaf van het pistool in de gewenste horizontale
positie.
c.
Maak de stijgklem van het pistool los en schuif het spuitpistool in
de gewenste verticale positie.
De hoogte van het spuitpistool beïnvloedt de
i
breedte van het spuitpatroon (namelijk hoe lager
het pistool, hoe smaller de lijnbreedte). De grootte
van de spuitmond beïnvloedt ook de lijnbreedte.
4. Herhaal stappen 3a tot en met 3c voor het tweede
spuitpistool.
Het wordt aanbevolen om beide spuitpistolen
i
als startpunt bij dezelfde hoogte te plaatsen.
De pistoolhoogtes kunnen individueel worden
afgesteld op basis van spuitbehoeftes (bijv. spuiten
van een stoeprand of het spuiten van twee lijnen van
verschillende breedte).
5. Nadat beide pistolen zijn geïnstalleerd, kan hun verticale
positie tegelijkertijd ingesteld worden.
a.
Draai de verticale steunklemknop (afb. 5, pos 1) op de schuifstang
los.
b.
Draai aan de hendel (2) om de algemene hoogte van de
spuitpistolen af te stellen.
c.
Eenmaal op de gewenste hoogte moet de verticale steunklemknop
(1) weer aangedraaid worden.
6. Zet de trekkerschakelaar op de juiste werking van het
spuitpistool (afb. 6). De rechterhandvat start het pistool of
de pistolen op. De schakelaar op de trekker moet ingesteld
worden op het eerste pistool, beide pistolen of het tweede
pistool.
Vergrendel de trekker op het spuitpistool altijd
vooraleer om het even welke aanpassingen op
de trekkerschakelaar door te voeren. Haal de
trekkerkabel ook uit de blokkering door de kabel
Let op
omhoog en uit de blokkering te heffen. De trekker
van het pistool zal kort overgehaald worden tijdens
het losmaken van de trekkerkabel.
Als de tillen/kantelen eenheid bovenmatige wrijving
i
ondervindt tijdens de werking, spuit de buizen dan
in droogsmeermiddel op basis van grafiet.
Eerste Pistool — De positie van het eerste pistool bevindt zich
a.
door de schakelaar in de linkerpositie. Druk de hendel naar de
binnenkant van het kader tot de pen de linkerplaat in werking stelt.
b.
Beide Pistolen — De dubbele positie van de pistolen bevindt zich
door de schakelaar in de centrale positie. Druk de hendel naar de
centrale positie tot de pen beide platen in werking stelt. De pen
moet beide platen in werking stellen.
Tweede Pistool — De positie van het tweede pistool bevindt zich
c.
door de schakelaar in de rechterpositie. Druk de hendel weg van
de binnenkant van het kader tot de pen de rechterplaat in werking
stelt.
PowrLiner
NL
2
1
A
7. Vul het oliereservoir voor de helft met Piston Lube (P/N 314-
480). Dit verlengt de levensduur van de pakking.
Piston Lube voorkomt verhoogde slijtage van de
pakkingen.
Let op
8. Controleer bij hydraulische spuitinstallaties dagelijks het
hydraulische vloeistofpeil alvorens de spuitinstallatie in te
schakelen. Het hydraulische vloeistofpeil moet staan op het
"Vol"-streepje op de peilstok.
U dient te allen tijde door Titan goedgekeurde
hydraulische vloeistof (Coolflo, P/N 430-361) in het
hydraulische systeem te gebruiken. Gebruik geen
andere hydraulische vloeistof. Het gebruik van een
Let op
andere hydraulische vloeistof kan het hydraulische
systeem ernstig beschadigen en de garantie komt
dan te vervallen.
9. Apparaten met benzinemotor - Controleer dagelijks
het oliepeil van de motor alvorens de spuitinstallatie
in te schakelen. Het oliepeil van de benzinemotor is
vastgesteld door de fabrikant van de motor. Raadpleeg de
onderhoudshandleiding van de fabrikant van de motor die
met deze spuitinstallatie is meegeleverd.
10. Voor elektrische modellen, gebruikt u een service-uitlaat van
20 amp. Plaats het elektrische model steeds binnen 10 tot 15
voet van de service-uitlaat. Gebruiker een korte elektrische
kabel en een lange verfslang. Elk verlengsnoer zal een
daling van het voltage veroorzaken. Als een verlengsnoer
noodzakelijk is, gebruik dan alleen een geaard driedraads nr.
12 verlengsnoer.
Alleen voor elektrische modellen - Gebruik geen
materialen met een vlampunt lager dan 38º C (100º
F). Het vlampunt is de temperatuur waarop een
vloeistof voldoende dampen kan produceren om te
ontsteken.
11. Controleer of de spuitinstallatie geaard is. Alle spuitinstallaties
zijn uitgerust met een aardingsketting. Controleer of de
ketting helemaal tot de grond komt. Bekijk uw plaatselijke
elektrische regelgeving voor uitgebreide aardingsinstructies.
9
Functioneren
B
C